woensdag 29 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (10): de gezondheidsschade van inkomensongelijkheid

Als onze sociale omgeving zo belangrijk is voor onze gezondheid, maakt het dan ook wat uit in wat voor land we wonen? Maakt dat land zelf en wat we daar van waarnemen, deel uit van onze sociale omgeving? Natuurlijk niet in de zin dat we al onze landgenoten persoonlijk kennen. Maar wel in de zin dat we indirect van alles over hen weten. We zien ze op straat lopen of fietsen. En in de media trekken ze aan ons voorbij, als bekende persoonlijkheden of als anonieme anderen, over wie we informatie te weten komen als hun inkomens, hun uitgaven, hun schulden, hun stemgedrag, hun opinies, hun televisiekijkgedrag, hun wetsovertredingen en wat niet al. En op al die kenmerken kunnen we onszelf met die anderen vergelijken. Heeft zulke informatie, of hebben de indrukken die we van onze landgenoten hebben, invloed op onze gezondheid?

Van een van die kenmerken waar van wij een indruk, meestal een vage indruk, hebben, weten we vrij veel van de invloed die er van uitgaat op onze gezondheid. Ik doel op de mate van inkomensongelijkheid in het land waar we wonen. Er is een schat aan onderzoek dat laat zien dat onze gezondheid negatief wordt beïnvloed als in het land waar we wonen de verschillen tussen arm en rijk groter zijn.

Veel van de resultaten van dat onderzoek zijn in 2009 helder en toegankelijk samengevat door Richard G. Wilkinson en Kate Pickett in hun boek The Spirit Level. Why more equal societies almost always do better. (Zie nog eens dit bericht met een video waarin Wilkinson de schadelijke gevolgen van een hoge inkomensongelijkheid bespreekt.) Zoals ik in dit bericht uit oktober vorig jaar al vermeldde, blijken inwoners van landen met meer ongelijkheid van inkomens minder sociale contacten te hebben en meer psychische en fysieke gezondheidsproblemen. Ook ging ik in dat bericht in op aanwijzingen dat de oorzaak er in zou liggen dat inwoners van landen met meer ongelijkheid meer in een voortdurende statuscompetitie zijn verwikkeld. Grote ongelijkheid lijkt meer te prikkelen tot inspanningen om de top te bereiken. En tot inspanningen om de schande van het "mislukken" te vermijden.

Ik noemde toen al dit onderzoek waarin staten van de Verenigde Staten werden vergeleken. Daaruit bleek dat in staten met een hogere inkomensongelijkheid mensen minder lid waren waren van vrijwilligersorganisaties en elkaar minder vertrouwden. En dat deze twee aanwijzingen voor de mate van statuscompetitie vervolgens samenhingen met meer gezondheidsproblemen.

Daar is nu dit onderzoek bijgekomen, waarin 33 landen werden vergeleken. In dat onderzoek werd ook gekeken of het negatieve gezondheidseffect van grote inkomensongelijkheid misschien er uit voortkomt dat landen met meer ongelijkheid minder geld uitgeven aan de gezondheidszorg. Dat laatste was wel het geval. Maar het bleek dat die uitgaven aan gezondheidszorg niet samen hingen met minder gezondheidsproblemen. Wel was, net als in dat vorige onderzoek, duidelijk dat mensen in landen met meer ongelijkheid elkaar minder vertrouwden en dat het elkaar minder vertrouwen negatief uitwerkt op de gezondheid.

In hoofstuk 3 van hun boek The Spirit Level gaan Wilkinson en Pickett in op de stress van de statuscompetitie die groter is in landen met grotere ongelijkheid. De titel van dat hoofdstuk is goed gekozen: How Inequality Gets Under The Skin. Ik citeer een passage (p. 43-44):
Greater inequality seems to heighten people's social evaluation anxieties by increasing the importance of social status. Instead of accepting each other as equals on the basis of our common humanity as we might in more equal settings, getting the measure of each other becomes more important as status differences widen. We come to see social position as a more important feature of a person's identity. Between strangers it may often be the dominant feature. As Ralph Walo Emerson, the nineteenth-century American philosopher , said, ''Tis very certain that each man carries in his eye the exact indication of his rank in the immense scale of men, and we are always learning to read it.' Indeed, psychological experiments suggest that we make judgments of each other's social status within the first few seconds of meeting. No wonder first impressions count, and no wonder we feel social evaluation anxieties.
If inequalities are bigger, so that some people seem to count for almost everything and others for practically nothing, where each one of us is placed becomes more important. Greater inequality is likely to be accompanied by increased status competition and increased status anxiety. It is not simply that where the stakes are higher each of us worries more about where he or she comes. It is also that we are likely to pay more attention to social status in how we assess each other.
Hoewel het waarschijnlijk lijkt dat iedereen, dus ook degenen met de hogere inkomens, de gezondheidsschade van grotere ongelijkheid ondervinden, zijn er veel aanwijzingen dat de degenen met de lagere status er nog weer meer van te lijden hebben. Dat verwijst naar het vele onderzoek naar sociaal-economische gezondheidsverschillen. Daarover een volgende keer.

Geen opmerkingen: