dinsdag 14 februari 2012

Gezondheid en sociale omgeving (8): allostatische belasting en de levensloop

Heel eenvoudig gezegd kun je de type I en de type II allostatische (over)belasting onderscheiden met de begrippen belastbaarheid en belasting. We noemen de omgeving van een persoon "normaal" als die omgeving geen bijzondere uitdagingen stelt. Dat wil zeggen dat de belasting die de omgeving uitoefent, niet uitkomt boven de belastbaarheid van de persoon. Stel je voor dat zich in het leven van dag tot dag allerlei uitdagingen voordoen, maar dat blijft binnen de grenzen van het soort problemen dat met enige inspanning oplosbaar is. Je bent niet te arm om in de basale levensbehoeften te kunnen voorzien. Er zijn wel eens strubbelingen in het gezin, maar die zijn te hanteren. Er zijn problemen op het werk, maar niet van zodanige omvang dat je er 's nachts wakker van ligt. Je woont in een vriendelijke buurt, waarin mensen elkaar kennen en je hebt vrienden waar mee je geregeld tijd doorbrengt. Kortom, de belasting die je ervaart, gaat niet uit boven je belastbaarheid.

Een type I allostatische overbelasting doet zich voor als je in een plotselinge noodtoestand terecht komt. Je wordt 's nachts wakker en hoort geluiden die een inbraak doen vermoeden. Je bent winkelier en wordt geconfronteerd met een overvaller. Je komt dan in een toestand waarin de belasting snel uitgaat boven je belastbaarheid. Alle alarmbellen rinkelen. Vechten of vluchten? Je verzamelt als het ware alle energie om tot een adequaat antwoord te komen. Je bent in een overlevingsmodus, waarin de normale vegetatieve processen, zoals je spijsvertering, stilstaan, waardoor alle energie zich richt op het acute probleem. Deze overbelasting is functioneel, in de zin dat hij aanzet tot een gedrag dat, gemiddeld genomen (er is geen garantie), de kans verhoogt dat je deze "emergency life history stage" zonder grote schade doorkomt. Na de episode keert de feitelijke belasting terug naar een niveau onder je belastbaarheid.

Bij de type II allostatische (over)belasting verkeer je in een omgeving die wel een verhoogde belasting uitoefent, maar die is niet zo acuut dat hij je belastbaarheid overschrijdt. Je hebt gezinsproblemen die je blijven bezighouden zonder dat je een oplossing kunt vinden. Of je werk houdt je ook 's nachts bezig. Je ervaart de buurt als een anonieme en onveilige omgeving. Je hebt geen vriendenkring die zorgt voor een gevoel van veiligheid. Maar er is geen armoede. Of er is wel de voortdurende dreiging van armoede, omdat je misschien je baan kwijtraakt, of omdat je al werkloos bent en langzaam maar zeker afzakt naar het bijstandsniveau. En je wordt overal geconfronteerd met mensen die het veel beter hebben.

Het lang aanhouden van die type II allostatische (over)belasting ontregelt lichamelijke processen die in een normale toestand beschermend zouden werken. Je bent in een toestand van chronische stress, gedefinieerd als (zie bijvoorbeeld hier):
gevoelens van vermoeidheid, gebrek aan energie, geïrriteerdheid, demoralisatie en vijandigheid, (die) gepaard gaan met de ontwikkeling van insulineresistentie en een abdominale (centrale) vetdistributie. Roken, alcoholgebruik en (gebrek aan) lichaamsbeweging, d.w.z. gedrag, dragen aan deze allostatische last bij.
Biomedisch gezien valt die allostatische last te meten, maar niet op een eenvoudige manier, omdat allerlei verschillende processen er aan bijdragen. In dit onderzoek, waar ik nog op terug kom, worden er 12 biologische parameters gebruikt, waaronder de systolisch en diastolische bloeddruk, de Body-Mass Index, en HDL cholesterol. Aan de oratie van Gans, waar ik hierboven naar link, ontleen ik dat allostatische last wordt gemeten aan bloeddruk, bijnierhormoonafscheiding, vet- en bloedsuikergehalte en vetverdeling.

In het onderzoek dat ik hierboven noem, zijn in Zweden ruim 800 mensen gedurende 27 jaar gevolgd. Op verschillende leeftijden werd nagegaan welke sociale en materiële tegenspoed ze te verduren hadden gekregen, waarna, toen ze 43 jaar waren geworden, hun allostatische belasting werd vastgesteld.

Sociale tegenspoed werd aanwezig geacht als voor het 16e levensjaar een ouder afwezig was door overlijden of scheiding en/of als er vaak verhuisd was en/of als een of beide ouders gezondheidsproblemen hadden en/of alcohol- of drugproblemen en/of als een nabij iemand ernstig en langdurig ziek was of was overleden en/of als er een scheiding had plaatsgevonden en/of als men sociaal geïsoleerd was en/of als men weinig autonomie ervoer en/of als er sprake was geweest van verbale of fysieke bedreiging of geweld.

Materiële tegenspoed werd aanwezig geacht als ouders werkloos waren geweest, als er armoede was geweest, als het gezin kleinbehuisd was, als men zelf werkloos was geweest, e.d.

Uit het onderzoek blijkt dat (ik citeer uit de conclusies):
de allostatische belasting op middelbare leeftijd beïnvloed wordt door de accumulatie van ongunstige sociale blootstelling gedurende de levensloop, maar ook door sociale tegenspoed gemeten rond de overgang naar de volwassen leeftijd, onafhankelijk van latere tegenspoed. Dus vonden we steun voor zowel  het cumulatieve risico model als het model van de kwetsbare periodes in de levensloop (...) de bijdrage van de materiële tegenspoed lijkt afhankelijk te zijn van de sociale tegenspoed, terwijl de sociale tegenspoed het meest consistent en onafhankelijk samenhing met de allostatische belasting. (...)
Dit onderzoek wijst er op dat sociale stressoren rond de overgang naar volwassenheid langdurige fysiologische sporen nalaten tot in de middelbare leeftijd, tot op grote hoogte onafhankelijk van de later ervaren tegenspoed.
Onze resultaten wijzen op de adolescentie als een kritieke periode voor vrouwen. (...) Er moet niet teveel waarde worden gehecht aan het resultaat dat sociale tegenspoed gedurende de adolescentie alleen significant was voor vrouwen, omdat dezelfde tendenties aanwezig waren voor mannen. (...) Voor mannen lijkt de jongvolwassen leeftijd de periode te zijn waarin sociale tegenspoed het meest schadelijk is voor lange termijn fysiologische ontregelingen. Residentiële instabiliteit (vaak verhuisd zijn) en het overlijden van een nabij iemand waren essentieel voor een significant effect, wat waarschijnlijk wijst op het belang van sociale relaties op een leeftijd waarop volwassenen relaties worden gevormd.  

Geen opmerkingen: