donderdag 31 januari 2013

Verbieden en ontmoedigen - rookverbod en vuurwerkverbod

Is het verstandig om het roken in kleine café's te verbieden? En is het verstandig om het afsteken van vuurwerk op oudejaarsdag te verbieden? In het bericht Vuurwerkverbod wenselijk? ging ik op deze vragen in. Nu lijkt er in de Tweede Kamer een meerderheid te bestaan om het gedoogbeleid ten aanzien van de kleine café's dat het vorige kabinet had ingesteld, te beëindigen. En de discussie over het vuurwerkverbod duurt voort en er lijkt een meerderheid van de bevolking voor een verbod te zijn. Tijd om nog eens bij beide vragen stil te staan.

Mijn redenering in dat vorige bericht over wanneer je iets moet verbieden, berustte er geheel op dat een verbod in aanmerking komt als een gedrag schade aan anderen berokkent die daar niets of weinig tegen kunnen doen. Economisch gezegd: als een gedrag negatieve externe effecten heeft. In dat geval zal het normale marktproces geen optimale toestand teweeg brengen. Doordat de veroorzakers van die externe effecten de last die anderen ondervinden onvoldoende meenemen in hun gedrag, is er een "overproductie" van dat gedrag. Reden voor overheidsingrijpen en dat kan een verbod inhouden.

Daarbij kwam ik met betrekking tot het roken in kleine café's tot de conclusie dat je dat moeilijk kunt verbieden als er alleen maar rokende stamgasten zijn en de kroegbaas ook zelf roker is of met dat roken van zijn clientèle instemt. Dan heb je een "zelf gekozen arrangement", waarbij er technisch gezien geen externe effecten optreden. Men rookt met elkaar mee, maar neemt geen schade waar of wil die niet waar nemen of accepteert hem. Waarom dat verbieden?

Maar deze redenering lijkt te beperkt. Want als je naar de Tabakswet kijkt en naar de Memorie van Toelichting (MvT) daarbij, dan blijkt dat het probleem van die externe effecten maar een deel is van de argumentatie om het roken in de horeca (en op andere plekken) te verbieden. Voorop staat het zogenaamde rookontmoedigingsbeleid en dat berust er vooral op dat roken ongezond is voor de roker. En voor de meeroker, natuurlijk, maar de wetgever vindt duidelijk die gezondheidsschade voor de roker zelf al voldoende voor dat ontmoedigingsbeleid.

Want daarbij treden meteen nieuwe externe effecten op. Dat zijn de "maatschappelijke kosten" waar in die MvT over wordt gesproken: als roken ongezond is, dan verhoogt het roken het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid en het verhoogt de kans op branden. En de extra kosten die daardoor ontstaan, betalen we met zijn allen. En de premies van de ziektekostenverzekeringen gaan er door omhoog, zou je daar aan willen toevoegen.

De wetgever redeneert nu dat het op allerlei plaatsen verbieden van roken, in plaats van het roken helemaal te verbieden, er aan bijdraagt dat mensen minder gaan roken. Dat we zo het roken ontmoedigen. Daar zit natuurlijk wat in. En het betekent dat je het rookverbod in de kleine café's ook met die argumenten moet uitleggen. Niet: u mag niet roken omdat anderen daar schade van ondervinden, maar: roken is slecht voor uw eigen gezondheid en dat brengt kosten met zich mee die wij met zijn allen moeten betalen. We zouden daarom liever hebben dat u helemaal niet meer rookt, maar praktisch gezien kunnen wij u moeilijk verbieden om thuis of op straat te roken.

Diezelfde redenering gaat trouwens ook op voor het afsteken van vuurwerk. Daar zijn er ook, naast die directe externe effecten, de negatieve gezondheidseffecten voor de afstekers zelf: brandwonden, geamputeerde handen of vingers en oogletsels en de maatschappelijke kosten die daardoor worden veroorzaakt. Vandaar dat plastisch chirurgen en oogartsen pleiten voor een vuurwerkverbod.

Kortom, het probleem van die negatieve externe effecten is veel breder dan de directe schade die aan anderen wordt toegebracht. Er is ook die indirecte schade die ontstaat door die "maatschappelijke kosten". Dus ook zonder dat we een paternalistische overheid zouden willen, wat ook altijd nog kan, zijn er zwaarwegende redenen voor verboden en ontmoediging.

woensdag 30 januari 2013

Gelukkiger door real-life vrienden, niet door on-line vrienden - Gezondheid en sociale omgeving (21)

Dat mensen sociale dieren zijn, blijkt er onder meer uit dat ze gelukkiger, tevredener en gezonder zijn als ze een gunstiger sociale omgeving hebben. En een gunstige sociale omgeving heb je als regelmatig contacten hebt met vertrouwde anderen, zoals met familie en vrienden. In een serie berichten heb ik daar aandacht aan besteed, waarvan dit bericht het eerste was. Je vindt die serie, samen met andere berichten, achter het label gezondheid.

Een vraag die daar enkele keren terug komt, is of echte vriendschappen vervangbaar zijn door bijvoorbeeld imaginaire vrienden, huisdieren of televisiepersoonlijkheden. Maar omdat wij tegenwoordig veel tijd online doorbrengen, kun je je ook afvragen of het aantal online vrienden dat je hebt, ook bijdraagt aan je geluk, tevredenheid of gezondheid.

Uit het net verschenen onderzoek Comparing the happiness effects of real and online friends van John F. Helliwell en Haifang Huang blijkt dat dat niet het geval is. Terwijl het aantal real-life vrienden het geluk en de tevredenheid met het leven verhoogt, is dat verband niet aanwezig met het aantal online vrienden dat mensen hebben. Eerder zijn er (zwakke) aanwijzingen dat het verband negatief is: hoe meer online vrienden mensen aangeven te hebben, hoe minder gelukkig en tevreden ze zijn.

dinsdag 29 januari 2013

Nogmaals over de opvoedondersteuning Triple P

Door het sociale isolement van gezinnen kon de mythe van de opvoedbaarheid zich wijd verspreiden. We zijn gaan denken dat een goede sociale en morele ontwikkeling van kinderen bereikt wordt door dat ouders hen goed opvoeden. En als we aanwijzingen krijgen dat het met die ontwikkeling van kinderen niet zo goed gaat, dan vinden we dus dat we ouders daarop moeten aanspreken en dat we opvoedinterventies en opvoedondersteuning moeten aanbieden. Als ouders hun werk niet goed doen, dan moeten ze daarbij worden geholpen.

Maar we schepen ouders op met een onmogelijke taak. Want het is nog nooit zo geweest dat opvoeding door de ouders voldoende was voor een goede sociale en morele ontwikkeling van kinderen. Kinderen zijn altijd, tot voor kort, grootgebracht door een grotere sociale kring om het gezin heen (cooperative breeding). Opvoeding is een moderne uitvinding, uit nood geboren, doordat die sociale kring nu veel minder bestaat.

Maar we hebben veel te hoge verwachtingen van deze uitvinding. Hoe ouders hun kinderen opvoeden blijkt weinig effect te hebben op hoe kinderen zich sociaal en moreel ontwikkelen. Dat komt door dat sociale isolement: kinderen leren al gauw dat de buitenwereld heel anders kan zijn dan de wereld van het gezin en dat verklaart verschillen tussen hoe ze zich thuis gedragen en hoe ze zich in die buitenwereld gedragen. Daar komt bij dat we geneigd zijn om overeenkomsten in gedrag tussen kinderen en ouders toe te schrijven aan die opvoeding door de ouders. Als kinderen "deugen", dan denken we dat dat komt doordat ouders hen zo goed hebben opgevoed. Maar een flink deel van dat "effect" ontstaat door overerving van eigenschappen. De kans dat ouders die "deugen", kinderen krijgen die ook "deugen", is al vrij groot ook zonder dat effect van opvoeding. Zie Judith Rich Harris over het misverstand opvoeding.

Als we ouders met een onmogelijke taak opschepen, dan is het niet te verbazen dat ze om zich heen gaan kijken voor hulp en ondersteuning. En dat lukt hen vaak door grootouders in te schakelen en/of op andere manier hun sociale isolement te verminderen en met andere ouders hulp en steun uit te wisselen. Het krijgen van kinderen is vaak niet voor niets een fase waarin ouders actief zijn in het leggen van nieuwe contacten.

Maar daarnaast is er ook die "bedrijfstak" van opvoedinterventies en opvoedondersteuning ontstaan. Een van die interventies is het programma Triple P dat in Nederland op grote schaal wordt aangeboden. Maar een overzicht van onderzoek wees uit dat er maar weinig aanwijzingen zijn voor positieve effecten. Die effecten die zijn gevonden, zijn van korte duur en alleen voorzover gerapporteerd door de eigen moeder. In gevallen van rapportages door de vader of onafhankelijke beoordelaars werden geen positieve effecten gevonden. Zie mijn eerdere bericht daarover. En zie ook dit blogbericht. Ik was daarover niet verbaasd. Dat de eigen ouders zich gesteund kunnen voelen door deel te nemen aan zo'n programma, valt te begrijpen. Maar dat dat veel effect heeft op de ontwikkeling van de kinderen zelf, dat valt minder te verwachten.

Het Nederlands Jeugd Instituut, dat verantwoordelijk is voor de invoering van Triple P in Nederland,  reageert nu op de negatieve publiciteit. Ze werpen tegen dat er meer onafhankelijke onderzoekingen zijn die niet in dat overzicht werden meegenomen, die wel positieve effecten laten zien. (De kritiek was dat veel onderzoekers een band hadden met Triple P en dus belangen hadden bij een positieve uitkomst.) Maar die onderzoeken zijn niet Engelstalig gepubliceerd en dat is een aanwijzing, let wel, een aanwijzing, dat ze nog niet een strenge beoordeling hebben doorstaan. Vandaar dat de auteurs van dat overzichtsartikel zich tot Engelstalige publicaties hadden beperkt.

Het belangrijkste punt, namelijk dat er alleen kort durende positieve effecten zijn vastgesteld en dan alleen voorzover gerapporteerd door de moeder, blijft bestaan. En dus ook dat onafhankelijke beoordelaars geen positieve effecten op het kind vast konden stellen. Het lijkt er toch op dat opvoedondersteuning inderdaad enig soelaas kan bieden aan de ouders, maar dat de kinderen zelf er niet beter van worden.

maandag 28 januari 2013

Verdringt de verzorgingsstaat de onderlinge hulpverlening?

De verzorgingsstaat staat tegenwoordig onder druk van degenen die een kleinere overheid willen en die vinden dat de in hun ogen te royale sociale voorzieningen er toe leiden dat mensen elkaar minder helpen. Mensen zouden er niet alleen luier, maar ook egoïstischer door worden. Het zou goed zijn om de verzorgingsstaat terug te dringen en dat kan ook, want het zal er toe leiden dat de onderlinge hulpverlening toeneemt. Is een veel gehoorde opvatting.

Daar zou natuurlijk iets in kunnen zitten. Als de overheid al te hulp schiet, dan hoeven wij het niet meer te doen. Zo zouden mensen kunnen redeneren. Als ze dat doen, dan zouden de sociale voorzieningen dus de onderlinge hulpverlening verdringen (crowding-out genoemd). Mensen zouden dan resultaatgericht altruïstisch zijn. Mensen die hulp en steun nodig hebben, moeten die krijgen, maar als anderen (de overheid) daar al voor zorgen, dan hoeven wij dat dus niet meer te doen.

Maar het is ook mogelijk dat mensen altruïstisch zijn in de zin dat ze graag te hulp schieten, daar genoegen in scheppen, maar daarbij wel worden gestimuleerd door datzelfde genereuze gedrag van anderen. Anders gezegd, het altruïstische gedrag verschaft voldoening, maar het zou daarnaast ook besmettelijk zijn. En er zijn ook veel aanwijzingen voor dat pro-sociaal gedrag van de een sterk wordt bevorderd door het pro-sociale gedrag van anderen. Mensen zijn sterk beïnvloedbaar en daarom is er veel voor te zeggen dat pro-sociaal gedrag eigenlijk een collectieve prestatie is. Als dat zo zou zijn, dan zou je verwachten dat sociale overheidsvoorzieningen juist onderlinge hulpverlening uitlokken. De overheid geeft het goede signaal: wij leven in een maatschappij waarin we elkaar bijstaan, collectief en onderling (crowding-in genoemd).

Wat wijst onderzoek uit? In de studie Intergenerational Transfers to Adult Children in Europe: Do Social Policies Matter? (betaalpoort) hebben Martina Brandt en Christian Deindl dertien Europese landen met elkaar vergeleken. Het ging om Denemarken, Zweden. Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zwitserland, Italië, Griekenland, Spanje, Tsjechië en Polen. Ze gebruikten gegevens over de (praktische en financiële) ondersteuning die mensen van 50 jaar of ouder met tenminste een uitwonend volwassen kind, aan dat kind of die kinderen in het afgelopen jaar hadden gegeven. Ook berekenden ze per land het totale bedrag besteed aan publieke, sociale voorzieningen (zoals voor de oude dag, voor nabestaanden, arbeidsongeschikten, zieken, gezinnen, werklozen) als het percentage van het Bruto Nationaal Product, aangevuld met het percentage van de beroepsbevolking dat werkzaam was in de gezondheidszorg en de sociale dienstverlening. Verder controleerden ze voor inkomen, gezondheidstoestand en aantal kinderen.

Het blijkt dan dat de ouderen in de landen met een hoger niveau van publieke, sociale voorzieningen vaker praktische en financiële hulp aan hun uitwonenende kinderen geven dan inwoners van landen met een lager niveau. Dat wijst dus op het crowding-in effect. Een ruimhartiger verzorgingsstaat gaat juist samen met meer onderlinge hulpverlening, dat wil zeggen, met het vaker praktisch en financieel helpen van uitwonenende kinderen.

Maar daar blijkt weer tegenover te staan dat de intensiteit van de hulpverlening (het aantal uren per keer en het geldbedrag per gift) juist weer geringer was in de landen met een ruimhartiger verzorgingsstaat. En dat zou juist weer wijzen op het crowding-out effect.

Omdat dus beide effecten optreden, lijkt dit op een proces van het elkaar aanvullen van de publieke en de particuliere hulpverlening. Het is in eerder onderzoek ook gevonden als het gaat om hulpverlening door grootouders en door volwassen kinderen aan hun bejaarde ouders.

Is het eigenlijk ook niet wat vreemd om te denken dat de verzorgingsstaat ons egoïstischer maakt? Want al die publieke, sociale voorzieningen zijn er immers doordat wij als kiezers daar voor gekozen hebben. We vinden dat we elkaar horen bij te staan. Dat komt tot uiting in onze steun voor sociale wetgeving én in onze particuliere, onderlinge hulpverlening.

zaterdag 26 januari 2013

Muziek voor de zondagochtend - BEETHOVEN, Trio in B flat major for Piano, Violin, Violoncello Op.97 "Er...

Beethoven componeerde dit Aartshertogtrio (op. 97) in 1810-1811 voor aartshertog Rudolph, zijn voornaamste sponsor-mecenas. En een van zijn leerlingen. Maar pas na de mega-verkoop van de" lawaaipartituur" van Wellingtons Sieg in 1816 verscheen het in druk, samen met het Strijkkwartet op. 95 en de Vioolsonate op. 96. Ik ontleen dit aan Jan Caeyers' Beethovenbiografie. Caeyers schrijft er over:
Het is tekenend dat deze belangrijke en hoogst geraffineerde kamermuziekwerken vele jaren moesten liggen wachten tot de uitgever door de megaverkoop van een lawaaipartituur voldoende financiële armslag had gekregen om de verliezen te kunnen opvangen die ze gegarandeerd veroorzaakten.
Het werd voor het eerst uitgevoerd in 1814 met Beethoven zelf aan de piano. Maar door zijn toenemende doofheid was dat geen succes. De violist en componist Louis Spohr was er bij en schreef er over:
In forte passages beukte hij zo hard op de toetsen dat de snaren kletterden en piano speelde hij zo zacht dat hele groepen van noten wegvielen.
Het zou zijn laatste optreden als pianist worden.

De uitvoering hieronder is die van het Wiener Klavier Trio. (Ook interessant is deze uitvoering door het beroemde Beaux Arts Trio, zonder beeld, maar wel met analyse van de opbouw van de partituur.)

vrijdag 25 januari 2013

Niet "pedagogische civil society", maar "buurten voor kinderen"

Als we het hebben over de noodzaak van het verbeteren van de sociale omgeving van kinderen, dus over het verminderen van het sociale isolement van gezinnen, dan pleit ik voor dat wat het meest voor de hand ligt, namelijk het kindvriendelijker maken van buurten waarin die kinderen en gezinnen wonen.

En een kindvriendelijke buurt is een buurt waar gelegenheid is om elkaar te ontmoeten, waar mensen elkaar (dus) kennen, waar kinderen weten dat ze gekend worden, waar mensen op elkaar betrokken zijn, waar ze wel eens iets samen en voor elkaar doen en waar kinderen daardoor als vanzelf leren dat andere mensen zijn te vertrouwen en als vanzelf leren hoe je met elkaar om hoort te gaan. Anders gezegd, een kindvriendelijke buurt is eerst en vooral een sociale buurt. Hoewel dat het belangrijkste is, gaat het natuurlijk ook om een gunstige fysieke inrichting, om speelplekken en groenvoorzieningen.

De aanwezigheid van zo een gemeenschap van kennen en gekend worden rond kinderen en gezinnen, waarin kinderen niet zoals nu zo uitsluitend met leeftijdsgenootjes omgaan, was tot voor kort in de mensheidsgeschiedenis veel meer vanzelfsprekend. En er zijn goede redenen om te denken dat die gemeenschap onmisbaar is voor een goede sociale en morele ontwikkeling van kinderen. En trouwens ook voor een plezierige en veilige jeugd, zonder eenzaamheid, pesten, verwaarlozing en wat dan ook waarvan we vinden dat kinderen er van gevrijwaard horen te blijven.

Daarom is het goed om op dat lokale niveau te streven naar buurten voor kinderen. Zie Niet (nog) beter opvoeden, maar: Buurten voor kinderen! en een reeks andere berichten op dit blog, zoals achter de labels buurtcohesie, mythe van de opvoedbaarheid en cooperative breeding.

Waarom schrijf ik dit (nog een keer) op? Omdat ik eergisteren die bijeenkomst over de pedagogische civil society bijwoonde, waar ik hier al melding van maakte. Want de ideeën achter die uitdrukking pedagogische civil society gaan natuurlijk aardig in de richting die ik hierboven omschrijf. Zie hier voor uitleg van het Nederlands Jeugd Instituut. Toch ben ik ongelukkig met die uitdrukking pedagogische civil society. Dat ligt er aan dat hij twee verkeerde associaties oproept: die met de "burgermaatschappij" en die met "opvoeding".

Die associatie met de burgermaatschappij is ongelukkig omdat daarmee meestal gedoeld wordt op de sfeer van de vrijwillige organisaties, zoals (buurt-)verenigingen, vakbonden, vrijwilligersorganisaties, coöperaties, non-profitorganisaties, liefdadigheidsinstellingen en kerken. Ik ontleen dit lijstje aan wikipedia, waar bovendien de burgermaatschappij met zoveel woorden wordt omschreven als (cursivering van mij):
het institutionele domein van vrijwillige associaties. Het is een aanduiding van organisaties of instituties buiten de sfeer van de overheid, de markt en de sfeer van familie en vrienden.
Maar bij die sociale omgeving die kinderen nodig hebben gaat het nu juist precies wel over dat laatste: alle persoonlijke en vertrouwde relaties waar een gezin onderdeel van is en die voor een kind de dagelijkse sociale leefwereld vormen of zouden moeten vormen. Het gaat om concrete personen, met naam en toenaam, die een gezamenlijke geschiedenis hebben, tante Annie, buurman Kees, vriend Nico, mevrouw Van Dijk die om de hoek woont. Die vormen het sociale verband waar opgroeiende kinderen hun observaties doen en waarin ze leren om mee te doen en een "persoon" te worden. Het is de persoonlijke sociale leefwereld, waarin kinderen hun sociale vaardigheden en morele intuïties ontwikkelen. En dat laatste gebeurt minder naarmate die leefwereld minder aanwezig is. Die persoonlijke sociale leefwereld hoort precies de associatie te zijn, niet die van de "burgermaatschappij".

Maar bovendien is de associatie met opvoeding ongelukkig. Want bij opvoeding denken mensen toch vooral aan het bijbrengen van wat wel en niet mag of wat wel en niet hoort. En mensen vinden dat opvoeding typisch een taak is van de ouders. Er is een buitengewoon grote terughoudendheid om zich met de opvoeding van andermans kinderen te bemoeien.

En daar is ook niets mis mee. Want het gaat bij die sociale en morele ontwikkeling van onze kinderen niet om opvoeding. De resultaten van opvoeding op het gedrag van kinderen zijn meestal oppervlakkig. Door opvoeding leren kinderen vooral hoe ze zich thuis en in aanwezigheid van de ouders maar het beste kunnen gedragen. Maar ze hebben al gauw door dat er in de wereld buiten het gezin andere regels kunnen gelden. En als die leefwereld heel anders is, dan is het effect van opvoeding nog maar heel beperkt. Kinderen worden al gauw veel meer beïnvloed door wat ze buitenshuis observeren en meemaken dan door de lessen van hun eigen ouders. Zie de berichten over de mythe van de opvoedbaarheid.

Juist daarom is die aanwezigheid van een gemeenschap rond het gezin zo cruciaal. En als die er niet is, dan valt dat niet te vervangen door van ouders te verwachten dat ze (nog) beter opvoeden. Dat is het onmogelijke verwachten. En het is krenkend voor verreweg de meeste ouders.

Bovendien breng je die gemeenschap niet tot stand door van buurtbewoners te vragen om mede-opvoeder te worden. Zoals gezegd, dat is voor mensen een stap te ver, omdat het een privacy-grens overschrijdt. Wat je daarentegen wel met succes van buurtbewoners kunt vragen, is of ze mee willen helpen aan een sociale en kindvriendelijke buurt. Zo een buurt wil eigenlijk iedereen wel, maar als hij er niet is, ontstaat hij niet vanzelf. Daar zijn voortrekkers voor nodig. Die zijn er ook vaak wel. Maar indien niet, dan kan een Centrum voor Jeugd en Gezin zo'n voortrekkersrol vervullen. Samen met andere professionals, zoals jongeren-, buurt- en welzijnswerkers (als die er nog zijn). En natuurlijk samen met een bewonersvereniging. In heel veel buurten die nu nog niet sociaal en kindvriendelijk zijn, is een groot potentieel aanwezig om dat te veranderen. Maar iemand moet beginnen. En dan is het aan mevrouw Van Dijk die om de hoek woont heel goed uit te leggen dat je een buurt voor kinderen wilt. Veel beter dan wanneer je aan mevrouw Van Dijk duidelijk moet maken dat er een "pedagogische civil society" gemaakt moet worden.

Daarin kan die "burgermaatschappij" wel een rol spelen, in het meehelpen bij het tot stand brengen van die persoonlijke, sociale leefwereld die kinderen nodig hebben. Als je dat doet, dan besef je dat je als (overheids-)instelling, dus als burgermaatschappij, die leefwereld natuurlijk nooit kunt vervangen, maar wel via een omweg kunt proberen om hem te laten bloeien. Die persoonlijke, sociale leefwereld, daar gaat het voor kinderen om. Dus: buurten voor kinderen!

Krimp voor Britse economie | Het Financieele Dagblad

Het gaat maar door met al die berichten die laten zien dat de voorstanders van bezuinigen nu!, nu!, ook al is er vraaguitval en recessie, veel te optimistisch zijn geweest met hun voorspellingen. Nu dreigt Groot-Brittannië in een derde recessie te komen. Zie de link onderaan. Een zelf-gecreëerde recessie. Binnenkort komt hoogstwaarschijnlijk gelijksoortig nieuws over de Nederlandse economie. Zie voor de aardigheid ook nog eens de grafiek van Jesse Frederik over Griekenland.

Krimp voor Britse economie | Het Financieele Dagblad:

'via Blog this'

donderdag 24 januari 2013

Joschka Fischer over de zwakke (irrationele!) rede van de zwakke leider Cameron

Joschka Fischer, de Duitse ex-minister van buitenlandse zaken, heeft een uitstekende reactie op de rede van de Engelse premier David Cameron over de relatie van Engeland met de EU. Zie de link onderaan. Cameron laat de oren hangen naar de 100 anti-Europese backbenchers in de Conservatieve fractie van het House of Commons. Fischer noemt die 100, naar analogie van de Tea Party in de V.S., de High Tea Party. Cameron wil concessies van de EU, maar maakt niet duidelijk welke, en weet natuurlijk dat hij die niet krijgt. En de vraag is of hij de belangen van Groot-Brittannië, en de koppeling daarvan met de belangen van de EU, wel goed voor ogen heeft. Het lijkt een rede die meer is ingegeven door partijpolitieke overwegingen dan door het landsbelang. Cameron zou er, vindt Fischer, goed aan doen om de rede van Winston Churchill uit 1946 nog eens te lezen.

Die vergelijking met Winston Churchill maakt eens te meer duidelijk, helaas, hoe zwak onze huidige Europese leiders eigenlijk zijn.

Cameron’s Speech and the Eclipse of British Reason:

'via Blog this'

woensdag 23 januari 2013

De retoriek van de te grote overheid

Vandaag was ik in Den Haag op het symposium Verder denken over de pedagogische civil society ter gelegenheid van het afscheid van Micha de Winter van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

Misschien later daarover meer. Nu even over die deelnemer die met enig poeha verkondigde dat we last hebben van een veel te grote overheid. Nu kan ik daar, als mede-auteur van Overheidsonmacht in de jeugdzorg: een pleidooi voor omwegbeleid, wel een stukje in meegaan.

Maar dat die opmerking alleen maar retorisch bedoeld was, bleek er uit dat die spreker daarna niet kwam met voorstellen om het takenpakket van de jeugdzorg terug te brengen. Nee, integendeel, de jeugdzorg moest zich er veel meer op toeleggen om de problemen met kinderen en gezinnen veel vroeger te signaleren. Of en hoe dat tot een kleinere overheid zou leiden, werd niet duidelijk.

We leven in een tijd van de retoriek van de kleine overheid. Waarin je met die retoriek eer in legt. Zelfs als dat samen gaat met het pleiten voor verdere uitbreiding van overheidstaken. Vreemd.

dinsdag 22 januari 2013

Obama en Armstrong: twee wegen naar de top

We leven in een maatschappij met een behoorlijke grote dosis statuscompetitie en hiërarchie. Dat betekent dat de meesten van ons die statuscompetitie aangaan en proberen om hogerop te komen in de ene of de andere hiërarchie. We besteden daar veel middelen en energie aan en vermoedelijk is veel daarvan verspillend, omdat de inspanningen van de een de inspanningen van de ander tegenwerken. Waardoor dezelfde hiërarchie met meer of minder inspanningen van iedereen zou kunnen worden bereikt.

Maar welke middelen gebruiken we in deze statuscompetitie, in deze strijd om aan de top te komen? Aan de ene kant is er de weg van het domineren, dat wil zeggen, van het gebruik maken van intimidatie en geweld, om zo angst en vrees en onderwerping aan te jagen. Maar aan de andere kant is er ook de weg van het prestige, dat wil zeggen van het verwerven van respect door deskundigheid en inzichten met anderen te delen en zo ter beschikking te stellen. Die eerste weg is de puur zelfzuchtige, de tweede heeft ook een pro-sociale kant.

Het maakt voor iedereen en voor het soort maatschappij nogal wat uit welke weg het meeste oplevert om aan de top te komen. Volgens de recente studie Two ways to the top: Evidence that dominance and prestige are two distinct yet viable avenues to social rank and influence (betaalpoort) zijn deze beide wegen echter even succesvol. Het blijkt dat mensen duidelijk voor of de ene of de andere weg kiezen. Iemand die kiest voor intimidatie en bedrog (zoals bijvoorbeeld Lance Armstrong deed) is niet tegelijk iemand die ook voor de weg van prestige zou kunnen kiezen. En iemand die kiest voor de weg van prestige (laten we Obama als voorbeeld nemen), is duidelijk een andere persoon dan iemand die kiest voor de weg van het domineren.

Maar als je kijkt naar hoeveel invloed zulke mensen kunnen uitoefenen en hoeveel aandacht ze op zich weten te vestigen, dan blijkt dat de twee wegen inwisselbaar zijn. Ze zijn even succesvol. Dat kan er overigens mee samen gaan dat we de een (Obama) aardiger vinden dan de ander (Armstrong). Maar dat laat onverlet dat beide evenveel invloed uitoefenen en evenveel aandacht krijgen.

Zouden we daar niet mee kunnen ophouden, met ons zo te laten beïnvloeden door die Lance Armstrong-types en met zoveel aandacht aan hen te besteden?

zondag 20 januari 2013

Verlate zondagochtendmuziek - Bach French Suites Französische Suiten BWV 812 to 817 András Schiff

Laat thuis gearriveerd door gesloten Ketelbrug en sneeuw. Dus nu pas de zondagochtendmuziek. Maar dan wel András Schiff met de Franse Suites. Dan vergeet je het barre weer en de omweg.

vrijdag 18 januari 2013

O jee, o jee, een onafhankelijke denker in Rutte II - Asscher: geen loonstijgingen - NOS Nieuws

O jee, o jee, vicepremier Lodewijk Asscher heeft zich in een interview in Het Financiëel Dagblad van vandaag laten ontvallen dat loonmatiging in deze tijd van recessie alleen maar slecht uitwerkt op de economie. Ja. logisch, we hebben een vraagprobleem. Als iedereen bezuinigt en spaart en schulden aflost en de overheid doet daar vrolijk aan mee, dan zou het kunnen helpen om de koopkracht te verbeteren. Maar: Asscher mag dat niet zeggen van dit kabinet. Het "Politbureau" (Paul Tang) van het Ministerie van Financiën staat dat niet toe. Geen onafhankelijke denkers. Geen open discussie. Daarom moet Asscher dus meteen zeggen dat hij het niet zo bedoeld heeft. Zie de link.

Maar hij heeft zich dat natuurlijk niet laten ontvallen. De tekst van zo'n interview is van te voren drie keer gecheckt. Dat "Politbureau" gaat het nog druk krijgen.

Asscher: geen loonstijgingen - NOS Nieuws:

'via Blog this'

donderdag 17 januari 2013

De blinde vlekken van Rutte-II - Bas Jacobs

Bas Jacobs zet nog eens op een rijtje wat Nederlandse politici tot zich zouden moeten laten doordringen. Volg de link hier onderaan. Een citaat::
Nederland moet ophouden met de onzinnige gewoonte het begrotingstekort te verheffen tot het ultieme criterium van de economische toestand van Nederland. De overheid dient zich te bekommeren om de welvaart van de Nederlandse huishoudens. Tussen 2008 en 2013 zullen zo’n 250.000 mensen extra werkloos zijn geworden (CPB, 2012c). De koopkracht zal vanaf 2010 vier jaar op rij zijn gedaald (CPB, 2012c). Van 2009 tot en met de eerste helft van 2012 zijn zo’n 35.000 bedrijven failliet gegaan (CBS, 2012a,b).
En de laatste alinea:
Ben Bernanke, president van het stelsel van Amerikaanse centrale banken, heeft zijn academische sporen verdiend met zijn werk over de Grote Depressie. Hij zei deze week op de Universiteit van Michigan dat een van de belangrijkste redenen waarom de Grote Depressie niet werd gestopt, was dat politici te bang waren om ook maar iets te doen dat onorthodox was. Een betere typering had hij niet kunnen geven van Colijn cum suis in de jaren dertig en de regering Rutte-II nu. De Nederlandse politieke elite grijpt steeds terug op economische orthodoxie uit angst, maar niet omdat we niet beter zouden kunnen weten.
De blinde vlekken van Rutte-II - Me Judice:

'via Blog this'

Natuurlijke speelplekken als ontmoetingsplaatsen in de wijk

Kijk, daar wordt je vrolijk van! Natuurlijke speelplekken, aangelegd door buurtbewoners en kinderen samen, als ontmoetingsplekken in de buurt.

Waar? In Arnhem, Leeuwarden, Middelburg, Enschede en Slochteren. Waar binnenkort nog meer? Zie Modder aan je broek, Verhalen over het aanleggen van natuurlijke speelplekken samen met bewoners (pdf).

Buurten voor kinderen! Goed voor kinderen. Goed voor de buurt.

woensdag 16 januari 2013

Dit jaar weer minder gemeenten in Nederland. Moet dat?

Door het schaalvergrotingsbeleid van Rutte II hebben we dit jaar weer 7 gemeenten minder dan vorig jaar. Daarmee zijn we op 408 gemeenten gekomen. Zo wordt de trend van samenvoeging van gemeenten die vooral in de jaren 60 van de vorige eeuw is begonnen, doorgezet. (Update. Zie nu ook het bericht Weer tien gemeenten minder - Is Nederland bestuurlijk gidsland? van begin 2015.)
Tussen begin negentiende eeuw en rond 1950 was er een teruggang van rond de 1200 gemeenten naar 1000. Daarna, en vooral na 1960, is het snel gegaan. Zie het Repertorium Nederlandse gemeenten 1812-2006 (pdf). Nu naderen we dus de 400. En Rutte II is van mening dat op den duur alle gemeenten minstens 100.000 inwoners moeten tellen. Dat is nu ongeveer 40.000.

Dat opeenvolgende regeringen grotere gemeenten en dus minder gemeenten willen, ligt er aan dat de opvatting overheerst dat dit voor een efficiënt en financieel houdbaar lokaal bestuur noodzakelijk is. Hoe groter, hoe efficiënter er gewerkt kan worden en dus hoe minder geld het kost. Hoewel dat nooit zo expliciet is verwoord, is dit waarschijnlijk geïnspireerd door de economische leer van de voordelen van schaalgrootte. Die leer zegt natuurlijk niet dat groter altijd beter is. Sommige kosten, vooral in de sfeer van organisatie, afstemming en aansturing, nemen juist toe met groter worden. Maar in de periode waar we het over hebben, ontstonden in de particuliere sector de grote, en zelfs internationale, ondernemingen en conglomeraten. En het kan zijn dat de beleidsmakers in de publieke sector daar zo van onder de indruk zijn geraakt dat ze een grootschaliger lokaal bestuur ook een goed idee gingen vinden. Daar kwam bij dat het takenpakket van de gemeenten in dezelfde tijd ook flink is uitgebreid, zodat de overtuiging kon groeien dat alleen grotere gemeenten daarvoor geschikt waren.

Maar de vraag is of het wel klopt dat je geld bespaart door gemeenten samen te voegen. Allers en Geertsema van de Rijksuniversiteit Groningen hebben laten zien dat de kosten in gefuseerde gemeenten juist sterker stegen dan in niet-gefuseerde gemeenten, juist ook op de langere termijn. Dat kan volgens hen twee oorzaken hebben. Een oorzaak kan zijn dat die organisatie- en afstemmingskosten zijn toegenomen. Wat er dus op neer zou komen dat de optimale schaalgrootte is overschreden. Maar het kan ook zijn dat die grotere gemeenten meer taken op zich kunnen nemen en dat daardoor de dienstverlening aan de burgers is verbeterd. Wat het is weten we nog niet, misschien wel allebei.

Maar er is ook een andere bedenking te maken bij dat streven naar zulke grote gemeenten. Die ligt voor de hand. Hoe minder gemeenten en hoe groter, hoe minder mensen dat lokale bestuur nodig heeft voor gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders. Stel dat we nog 1200 gemeentes hadden. De kans dat een willekeurige burger dan een gemeenteraadslid zou zijn of een wethouder, was dan flink groter dan hij nu is. Of de kans dat je als willekeurige burger een gemeenteraadslid persoonlijk zou kennen, zou veel groter zijn. Anders gezegd: die schaalvergroting vergroot de afstand tussen lokale politiek en burgers. En dat vermindert de betrokkenheid bij het lokale bestuur en dus de mate van democratie.

Zijn we dan wel op de goede weg? We besparen geen geld, lijkt het, en we vergroten de afstand tussen lokale politiek en burger. 

Maar kan het wel anders? Jazeker, dat blijkt te kunnen. Allers en Geertsema wijzen er op dat in andere landen van de Europese Unie de gemeenten veel kleiner zijn dan bij ons. Het gemiddelde inwonertal per gemeente in landen van de EU was (in 2007) 5400 inwoners. Tegenover dus die 40.000 bij ons. Dat repertorium waar ik hier boven naar link, meldt dat in Frankrijk het gemiddeld aantal inwoners per gemeente 1600 bedraagt. En dat ongeveer 90 procent van de Franse gemeenten grenzen heeft die identiek zijn aan de grenzen die in 1793 (!) werden vastgesteld. Dat kan in Frankrijk blijkbaar door de vele samenwerkingsrelaties die er tussen gemeenten bestaan. Een andere manier om van de voordelen van schaalgrootte te profiteren, waarbij die grootte naar soort taak kan worden gedifferentieerd. Misschien moet je de vuilnisophaaldienst met tien gemeenten samen doen, maar de jeugd- en ouderenzorg met niet meer dan drie of vier.

Het lijkt dus wel degelijk anders te kunnen.

dinsdag 15 januari 2013

Een stappenplan tegen eenzaamheid, dat vooral bestaat uit partijen samenbrengen, vergaderen en informatie uitwisselen

Sinds we de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) hebben, heeft de overheid een wettelijke taak om eenzaamheid te bestrijden. In het kader van de decentralisering van taken, ligt deze taak bij de gemeenten. Een tijdje terug kreeg ik het rapport Lokaal sterk tegen eenzaamheid van het Verwey-Jonker Instituut onder ogen, waarin Rianne Verwijs en Trudi Nederland een stappenplan voor gemeenten presenteren voor interventies ter bestrijding van eenzaamheid. Ik was nieuwsgierig waar zo'n stappenplan nu uit zou bestaan. En ik verwachtte dat de laatste stap van dat plan zou bestaan uit een omschrijving van de handelingen of maatregelen die als verwacht gevolg hebben dat eenzaamheid minder voorkomt.

Maar ik werd teleurgesteld. Want dit blijken de stappen te zijn van dat stappenplan:
Stap 1 Formuleer uitgangspunten en doelstelling
Stap 2 Breng de lokale situatie in kaart
Stap 3 Stel een factsheet op met de belangrijkste bevindingen
Stap 4 Organiseer een lokale bijeenkomst
Stap 5 Stel de opbrengst van de lokale bijeenkomst vast
Stap 6 Zorg voor een follow-up
Die bijeenkomst in stap 4 is er een van, je raadt het al, de "relevante organisaties en instellingen". En wat is het doel van die bijeenkomst? Welnu: "partijen samenbrengen, draagvlak creëren, informatie uitwisselen, kansen en knelpunten inventariseren". Dat bevestigt het (voor)oordeel dat veel van het werk in de sociale sector bestaat uit vergaderen, uitwisselen, overleggen, signaleren, dus praten over de problemen in plaats van de problemen aan te pakken. Ik weet wel, dat oordeel klopt niet voluit, maar het is ook niet geheel bezijden de werkelijkheid.

Komt er dan tenminste in Stap 6 iets te voorschijn van wat er dan concreet volgens dit stappenplan gedaan moet worden? Nee, want die laatste stap bestaat weer uit een bijeenkomst, dit maal een werkbijeenkomst, waarin het "definitieve plan van aanpak" wordt vastgesteld. Maar wat die aanpak dan zou moeten zijn, nee, dat staat er niet, en dat was kennelijk vanaf het begin niet de opzet van dit stappenplan. Dat hele stappenplan had ook over willekeurig welk ander probleem kunnen gaan. Over zwerfjongeren, overlast, obesitas, noem maar op.

Nu moet ik natuurlijk niet teveel willen ophangen aan een zo'n stuk dat ik toevallig onder ogen krijg. Dus wilde ik eigenlijk wel meer weten over wat er in de sociale sector op het gebied van bestrijden van eenzaamheid feitelijk wordt gedaan. En van wat er bekend is over de effecten van die interventies. Via de literatuurlijst bij dit stappenplan vond ik dit rapport van het NIDI, waarin interventies ter voorkoming en vermindering van eenzaamheid onder ouderen op hun effecten worden geëvalueerd. Daar kom ik dan een volgende keer op terug.

maandag 14 januari 2013

Culturele verschillen in hechting - effecten van sociaal isolement versus sociale integratie van gezinnen

Heidi Keller heeft een mooi overzichtsartikel over hechting en cultuur in de Journal of Cross-Cultural Psychology (fulltext achter de poort). Ze vindt het hoog tijd om het onderzoek naar hechting uit te breiden naar andere culturen dan die van de westerse landen. Want het meeste hechtingsonderzoek is uitgevoerd in (de midden-klasse van) westerse culturen met een hoge mate van sociaal isolement van gezinnen. Daardoor is er sterk de nadruk komen te liggen op de (veilige, vermijdende of ambivalente) hechting van het kind aan de moeder. En kon het idee ontstaan dat een veilige hechting aan de moeder als voorwaarde voor een goede ontwikkeling universeel is. Zie eerder mijn bericht over hechtingstheorie en de mythe van de opvoedbaarheid.

Maar dat idee van die exclusieve veilige hechting aan de eigen moeder is een cultureel ideaal in maar een heel klein deel van de wereld, minder dan 5 procent van de wereldbevolking. Het gaat samen met een nadruk op het ontwikkelen van zelfvertrouwen en onafhankelijkheid, belangrijk voor het leven in een individualistische maatschappij. En het is duidelijk dat die ontwikkeling vaak niet goed gaat, vooral bij een onstabiele sociale omgeving in de vroege jaren, en dat veel opgroeiende kinderen een vermijdende of ambivalente hechtingsstijl ontwikkelen. Evolutionair gezien lijken dat strategieën te zijn die zijn aangepast aan onstabiele en onveilige sociale omgevingen.

Maar hoe zit dat met de hechting van kinderen in culturen waarin gezinnen veel meer sociaal zijn geïntegreerd? Waarin kinderen veel meer coöperatief worden grootgebracht, niet alleen door de zorg van de eigen moeder, maar ook die van de vader, oudere broers en zussen, grootouders en verdere familie en andere vertrouwde personen? Het kan niet anders dan dat kinderen onder die omstandigheden veel minder exclusief gehecht zijn aan de eigen moeder. Heidi Keller vertelt bijvoorbeeld over de Efe in Zaïre, waar pasgeborenen tussen vrouwen van hand tot hand gaan en waar kinderen van zes weken oud meer tijd doorbrengen met anderen dan met de eigen moeder. En de kinderen van de Aka in het regenwoud van de Congo hebben per dag zo'n twintig personen die voor hen zorgen. Uiteraard is er meestal een speciale rol weggelegd voor de eigen moeder, maar moeders kunnen er juist ook voor waken dat hun kind zich te veel exclusief aan hen hecht.

Dit heeft interessante gevolgen. Zo blijkt dat de angst voor vreemden, die kinderen in westerse maatschappijen bijna standaard rond de 8 maanden oud ontwikkelen, vrijwel niet voorkomt in culturen waarin gezinnen sociaal geïntegreerd zijn. Zo leren de kinderen van de Beng in Ivoorkust al van jongs af aan om zich comfortabel te voelen in aanwezigheid van vreemden. Dat verklaart ook de vaak grote gastvrijheid die in dat soort culturen tegenover vreemden aan de dag wordt gelegd.

Een ander gevolg is dat het geven van zorg veel meer een over een grotere sociale kring verspreide levenservaring is dan wanneer alleen de moeder die rol op zich neemt. Zo leren oudere kinderen met vanzelfsprekende zorgtaken als vanzelf alles wat met zorg en verantwoordelijkheid te maken heeft. Ze groeien daardoor anders op dan kinderen die zulke taken niet of nauwelijks hebben. En ze creëren daardoor ook een meer zorgzame, volwassen sociale omgeving.

Een gevolg van dat sociale isolement van gezinnen, waar wij in onze maatschappij zo mee vertrouwd zijn, is natuurlijk ook dat wij een door de overheid gefinancierde en georganiseerde jeugdzorg hebben moeten laten ontstaan. In plaats van die vertrouwde sociale kring van oudere kinderen, grootouders, familieleden en anderen kennen wij jeugdhulpverleners en opvoedondersteuners en gezinsvoogden en andere professionals. Er is een aanzienlijke verschuiving geweest van wat mensen gewoon onderling doen naar wat opgeleide en collectief gefinancierde professionals doen. Met de vrij grote zekerheid dat we er door die verschuiving in overwegende mate op achteruit zijn gegaan. Update. Zie ook het bericht Overheidsonmacht in de jeugdzorg.

zondag 13 januari 2013

Muziek voor de zondagochtend - Jean-Philippe Rameau: La Orquesta de Luis XV - Concierto de Jordi Savall

Jammer dat het niet slecht weer is. Anders had je bijna twee uur kunnen kijken en luisteren naar Jordi Savall en Le Concert des Nations met La Orquesta de Luis XV. Aan een stuk door muziek van Jean-Philippe Rameau (1683-1764). Die wist wel hoe onderhoudend te zijn. Maar liever eerst naar buiten, om te genieten van het heldere weer.

vrijdag 11 januari 2013

Studiegroep Begrotingsruimte heeft inzichten van CPB niet overgenomen

In vervolg op dit bericht: Hans Stegeman, econoom van de Rabobank, twittert dat Teulings in die studiegroep Begrotingsruimte een minderheidsstandpunt heeft ingenomen. In de vorm van een noot, namelijk deze (op p. 35):
Binnen de grenzen van een opgave van 20 miljard euro geeft de directeur CPB de voorkeur aan een directe additionele budgettaire doelstelling van 15 miljard euro binnen de kabinetsperiode. Daarmee kan worden voldaan aan de vereisten van het SGP (jaarlijkse verbetering van het structurele saldo met 0,5% per jaar). In aanvulling daarop is het verstandig om een voorzichtigheidsmarge in te bouwen van 5 miljard euro, en deze in te vullen met structurele maatregelen waartoe in de komende kabinetsperiode wordt besloten, maar die pas in latere kabinetsperioden hun volle effect op het EMU-saldo hebben. Deze strategie, bestaande uit een combinatie van een budgettaire doelstelling en structurele hervormingen gericht op een betere werking van de economie de Nederlandse overheidsfinanciën in de jaren ’80 van de vorige eeuw op orde heeft gebracht. Toen is al vanaf 1987 de werkgelegenheid gaan groeien en is pas later de staatsschuld gaan dalen. Het budgettaire effect van deze structurele maatregelen laat onvermijdelijk wat langer op zich wachten. Van een goed gekozen pakket van structurele maatregelen, dat leidt tot een beter functionerende woningmarkt, meer arbeidsaanbod en hogere productiviteitsgroei, wordt Nederland op termijn beter. Een dergelijk budgettair beleid vraagt dus om een langetermijnvisie, die zich uitstrekt tot voorbij het einde van de volgende  kabinetsperiode. De consumptie zal ook in de komende jaren onder druk staan als gevolg van dalende huizenprijzen, lagere pensioenuitkeringen en hogere pensioenpremies. Een al te grote budgettaire opgave in de komende jaren zal de consumptie nog sterker drukken dan in de Economische Verkenning 2013-2017 al het geval is, en daarmee het economisch herstel remmen. Ook dit pleit voor het invullen van de voorzichtigheidsmarge door maatregelen die aangrijpen na de kabinetsperiode.
Teulings heeft dus wel zijn poot stijf gehouden, maar er is niet naar hem geluisterd. Pijnlijk voor het CPB. Dank aan Stegeman. Ik moet daar overheen gelezen hebben toen ik dat advies las (zie dit bericht). Maar dat moeten er meer hebben gedaan, want ik kan me niet herinneren dat economische journalisten er aandacht aan besteedden. Waarom heeft Teulings daar niet zelf meer ruchtbaarheid aan gegeven? (Overigens: de vierde zin van die noot, die begint met "Deze strategie, bestaande uit", is moeilijk te begrijpen als je er niet ergens middenin het woord "heeft" bij denkt.)

Wat is eigenlijk een "politieke stellingname"? Paul Tang over Teulings en CPB

Paul Tang beklaagt zich er in de Groene Amsterdammer (zie de link onderaan) terecht over dat minister van Financiën Dijsselbloem het advies van Coen Teulings, directeur van het Centraal Planbureau, dat verder bezuinigen niet wenselijk is, als "een politiek oordeel" naast zich neerlegde. Maar vervolgens lijkt Tang het er mee eens te zijn dat het ook inderdaad om een politieke stellingname ging.

Maar wat is eigenlijk een politieke stellingname? Als je inhoudelijke argumenten naar voren brengt die er op wijzen dat het ene beleid de voorkeur verdient boven het andere? Ben je dan al "politiek bezig"? Waardoor je aan de kant gezet kunt worden door er alleen maar tegenin te brengen dat wat jij zegt een politieke stellingname is, die gewoon, zonder verdere argumenten, kan worden geneutraliseerd met een tegengestelde politieke stellingname? Waardoor de rationele discussie niet eens kan beginnen?

Want dat valt op. Waarom benutten Dijsselbloem en met hem "het Politburo" (Paul Tang) van het ministerie van Financiën die stellingname van Teulings niet als een kans om eens aan het Nederlandse volk uit te leggen wat hen drijft? Waarom niet de rationele discussie aangaan? Dat heeft een democratie toch nodig? Daarzonder wekken Dijsselbloem en zijn Politburo de indruk dat ze zich hebben ingegraven in hun eigen "politieke oordeel" en dus niet meer geïnteresseerd zijn in argumenten. Het is nu eenmaal het ene oordeel tegenover het andere. En daarmee basta!

Een bijkomstigheid is dat Teulings het zichzelf niet gemakkelijker heeft gemaakt door tegelijk ook zijn fiat te geven aan het advies van de studiegroep Begrotingsruimte, en dat juist inhield dat onverkort en snel met bezuinigen moet worden doorgegaan. Tang wijst daar terecht op. Ik vond dat ook vreemd. Hij had in die studiegroep zijn poot stijf moeten houden. Dat had gepast bij zijn onafhankelijke positie.
Update. Zie ook het volgende bericht.
De Groene Amsterdammer - Teulings:

'via Blog this'

donderdag 10 januari 2013

Dreigt de overheid te groot te worden? Aanleiding voor deze vraag: het overlijden van James M. Buchanan

Dreigt de overheid te groot te worden? Is er een in de democratie ingebakken mechanisme dat de overheid steeds maar laat uitdijen? En moet daar niet paal en perk aan gesteld worden?

Deze vragen komen op naar aanleiding van het overlijden van de Amerikaanse econoom James M. Buchanan. Hij is 93 jaar geworden. Zie onderaan de link naar het bericht in de New York Times dat daar gisteren melding van maakte. James Buchanan maakte naam met het toepassen van het economische gedragsmodel op de democratische besluitvorming. Hij was daarmee een van de twee grondleggers van het Public Choice specialisme binnen de economie (de andere was Gordon Tullock). Binnen dat specialisme legde hij zich ook toe op het probleem hoe strikt economisch gemotiveerde mensen in staat zijn om gezamenlijk een grondwet te ontwerpen en probeerde hij te laten zien hoe zo'n grondwet er uit zou zien. Dat werd het terrein van de Constitutional Economics. Hij kreeg voor zijn werk in 1986 de Nobelprijs voor economie.

Ik was ooit een bewonderaar van James Buchanan. Dat moet eind jaren 70 en begin jaren 80 van de vorige eeuw zijn geweest. Buchanan ontwikkelde een "niet-romantische" visie op het functioneren van de politiek. Hij vond dat je als econoom, die als hij het marktgedrag van mensen bestudeert, er van uit gaat dat mensen zich laten leiden door hun individuele eigenbelang, daar ook van uit moet gaan als je de politiek en het openbaar bestuur analyseert. En dat je dus niet moest aannemen dat politici en bureaucraten "idealistisch" gemotiveerd zijn om het algemene belang te dienen. Dat kunnen ze misschien wel van zichzelf zeggen, of van zichzelf denken, maar ga er maar van uit dat ze zich in hun feitelijke gedrag laten leiden door eigenbelang.

Dat was een nuchtere benadering die mij in die tijd wel aanstond, ontevreden als ik was met het lage analytische niveau van het vak sociologie. Ik las dus The Calculus of Consent (eerste druk 1962) van Buchanan en Tullock en The Limits of Liberty van Buchanan. Dat laatste boek verscheen in 1975 en het staat nog in mijn boekenkast. Ik heb het weer even tevoorschijn gehaald. Dat ik het zeer intensief heb bestudeerd, blijkt er wel uit dat het van de eerste tot de laatste pagina vol staat met potloodstrepen en aantekeningen onder en boven aan de pagina's. Geen wonder, want ik heb er ook heel wat jaren colleges aan gewijd.

Natuurlijk is niet alles mij bij gebleven. Wat me wel weer meteen te binnen schoot, is het mechanisme van de stemmenruil (logrolling). Dat houdt in dat veel voorstellen op zichzelf niet de vereiste meerderheid halen, maar dat er wel meerderheden kunnen ontstaan als parlementariërs een deal maken. In de trant van: als jullie ons voorstel aan een meerderheid helpen, doen wij hetzelfde met een voorstel van jullie. Als dit gebeurt, kan het er toe leiden dat een serie voorstellen die niet "efficiënt" is (in de zin dat de collectieve welvaart er niet door toeneemt), toch wordt aangenomen en in beleid wordt omgezet.

Dit was volgens Buchanan en Tullock een van de oorzaken van de volgens hen te veel uitdijende omvang van de overheid. Vooral Tullock was er goed in om steeds maar te laten zien hoe de overheden na de Tweede Wereldoorlog exorbitant in omvang groeiden. (Ja, logisch, de verzorgingsstaat werd opgebouwd.)

In The Limits of Liberty ging Buchanan na hoe een grondwet zou kunnen ontstaan die dit soort mechanismen niet zou toelaten. Dit zou een grondwet moeten zijn die maximaal individuele vrijheid toestaat, dus individuen tegen de overheid beschermt, terwijl ze tegelijk natuurlijk die overheid ook nodig hebben. Hij gaat daarbij heel consequent uit van Pareto-optimaliteit als eis waar alles aan moet voldoen. Dat houdt in dat alleen welvaartsverbeteringen zijn toegestaan waarbij niemand er op achteruitgaat. En dat betekent praktisch gezien dat een grondwet dus zo in elkaar zou moeten zitten dat hij met unanimiteit zou worden aangenomen. En dat betekent weer dat de voorafgaande status quo, met de daarin bestaande ongelijkheden, dus in stand blijft nadat de grondwet is aangenomen. Want de rijkeren willen natuurlijk niet iets inleveren en dat hoeven ze ook niet, want ze hebben veto-recht. Update. Zie nu ook het bericht Er zijn goede economische argumenten voor minder ongelijkheid voor meer over dat Pareto-criterium.

Het aardige is dat deze redeneringen enigszins duidelijk maken wat er in de actualiteit aan de hand is. Want wat zien we? Politiek rechts grijpt de economische crisis aan om de overheid een kopje kleiner te maken. De crisis is een mooie aanleiding om te bezuinigen. Want de overheid is te groot geworden. En tegelijkertijd is er het Europese besluit dat landen geen tekort mogen hebben dat hoger is dan 3 procent. En moet er in de Verenigde Staten van jaar tot jaar worden besloten om het wettelijk vastgesteld plafond van de overheidsschulden te verhogen. Eerst worden allerlei wetten aangenomen, waarvan de uitvoering geld kost. En als al die kosten opgeteld boven dat plafond uitkomen, dan moet eerst een wet worden aangenomen om dat plafond te verhogen. En er zijn de Republikeinen die serieus menen dat de exorbitant rijke Amerikanen in bescherming moeten worden genomen tegen de "gulzige" overheid die hen wat meer belasting wil laten betalen.

Dit alles is er volledig op gebaseerd dat overheden die innerlijke tendens hebben om steeds maar door te blijven groeien. En daar moet dus een rem op worden gezet. Dat werk van Buchanan en andere conservatieve denkers heeft dus een grote invloed gehad.

Maar het bizarre is dat die hoge  overheidstekorten helemaal niet zijn ontstaan door stemmenruil (en door bureaucratische uitdijing). Ze zijn ontstaan doordat overheden de financiële sector te hulp moesten schieten. (En in de V.S. bovendien door de belastingverlagingen van de regering-Bush.) Het is dus wel zaak om nog maar eens goed na te denken over de vraag of die analyses van Buchanan (en Tullock) eigenlijk wel onverkort kunnen worden gehandhaafd.

James M. Buchanan, Economic Scholar, Dies at 93 - NYTimes.com:

'via Blog this'

Modern parenting may hinder brain development, research suggests

Zie nu ook Science Daily over het symposium Human Evolution and Human Development waar ik gisteren over berichtte (link hieronder).

Modern parenting may hinder brain development, research suggests

woensdag 9 januari 2013

Brengen we kinderen nog wel groot op de manier die kinderen nodig hebben? - Darcia Narvaez

Darcia Narvaez hield in oktober vorig jaar op het Symposium on Human Evolution and Human Development aan de University of Notre Dame een lezing met als titel Are We Violating Evolved Expected Care and Does It Matter? Zie onderaan dit bericht de link naar het programma van het symposium, waar je de powerpoint dia's kunt aanklikken. Frans de Waal geeft de openingslezing, maar van hem is er alleen het audio-bestand.

O, wat was ik graag bij dat symposium geweest! Alle presentaties zijn zeer de moeite waard. Maar ik sta nu even stil bij die van Darcia Narvaez.

Zij vraagt zich af of wij onze pasgeborenen en kinderen nog wel de zorg- en opgroei-omgeving aanbieden die bij de menselijke soort hoort. Heel kort samengevat, hebben kinderen het nodig (zie dia's 13 en 14):
  • om heel veel gedragen en aangeraakt te worden (bevordert groei, maakt minder angstig)
  • dat er op hun signalen snel gereageerd wordt (maakt minder stressgevoelig en is nodig voor empathie en sociale en morele ontwikkeling)
  • om borstvoeding te krijgen (bevordert intelligentie en gezondheid)
  • om veel zorg te krijgen van anderen dan de eigen moeder (vader, grootouders, anderen) (bevordert open houding, verhoogt responsiviteit van de moeder)
  • om veel vrij en leeftijdsgemengd met anderen te kunnen spelen (bevordert zelfbeheersing en sociale vaardigheden)
  • om veel sociale ondersteuning te krijgen (bevordert welzijn en gezondheid)
  • om op natuurlijke wijze geboren te worden (bevordert binding aan de moeder, intelligentie en immuniteit)
Daar komt bij dat elk van deze zeven condities bijdragen aan het vermogen tot zelfregulering en aan welbevinden.

Zie dan de daarop volgende dia's met een overzicht van onderzoek in China en de Verenigde Staten. En er zijn een aantal dia's over de gevolgen van het opgroeien onder omstandigheden waarin deze condities niet voldoende aanwezig zijn. Het zoeken naar veiligheid kan dan ontaarden in de Bunker Morality (het voorbereid zijn op statuscompetitie) en de Wallflower Morality ( terugtrekking, onderwerping, depressie).

Natuurlijk missen we zeer de mondelinge toelichting bij de dia's. Maar zie de conclusies aan het eind:

  • Vroege stress (het niet voldaan zijn aan de condities hierboven) ondermijnt gezondheid en welzijn
  • En ondermijnt moreel gedrag, waardoor we egoïstischer zijn en tegelijk gaan denken dat egoïsme normaal is
  • We kunnen er niet van uitgaan dat het brein van mensen die in onze maatschappijen opgroeien de volledige menselijke vermogens representeert
Zie ook de website van Darcia Narvaez voor meer informatie en al haar publicaties. Ze schrijft ook het blog Moral Landscapes voor Psychology Today.

dinsdag 8 januari 2013

Voetbalclub Arsenal wil niet te grote inkomensverschillen. Daar heeft de club gelijk in.

De Volkskrant van vanochtend heeft een berichtje dat de voetbalclub Arsenal niet te grote ('socialistische') inkomensverschillen wil tussen zijn spelers. Waarom de club dat wil, wordt uit dat stukje niet zo duidelijk. Het bericht is denk ik gebaseerd op een bericht in de Telegraph van drie dagen geleden, waar ik onderaan naar link. De essentiële passage lijkt mij deze uitspraak van Arsenal-coach Arsène Wenger, die door de Volkskrant letterlijk is vertaald als:
Wenger zei in principe te streven naar 'een verstandig inkomensmodel dat tegenover elke speler verdedigbaar is'.
Dus niet alleen tegenover de speler zelf. Dat wijst op inzicht in de negatieve effecten van grote inkomensverschillen. De hoog betaalde vedettes spelen voortdurend onder grote druk omdat ze waar moeten maken dat ze veel meer dan de anderen verdienen. En de minder betaalde spelers, de "waterdragers", die hebben de neiging om minder verantwoordelijkheid te nemen, want het succes hangt kennelijk toch meer af van de vedette dan van hen. Hoge inkomensongelijkheid vermindert de sociale cohesie in het team.

Begin vorig jaar berichtte ik over een blogbericht van Chris Dillow, waarin hij linkt naar een wetenschappelijke studie, die inderdaad laat zien dat in de Italiaanse Serie A grote inkomensverschillen tussen de spelers die op het veld staan negatief uitwerken op de prestaties. Het verdubbelen van de inkomensverschillen blijkt de waarschijnlijkheid van het winnen van een wedstrijd met 6 procent te verminderen.

Arsenal heeft dus gelijk met het in de hand houden van de salarissen van de vedettes. Dat voetballers over de hele linie veel te veel verdienen, dat is een andere zaak.

Arsenal manager Arsène Wenger defends his 'socialist’ wage plan - Telegraph:

'via Blog this'

maandag 7 januari 2013

Maakt ouder worden minder empathisch? Of maakt het selectiever?

Met het ouder worden gaan je cognitieve vermogens achteruit. Je verwerkt informatie minder snel en je geheugen wordt slechter. Omdat het je verplaatsen in anderen (empathie) ook een cognitieve taak is, kan dat betekenen dat je ook daarin minder goed wordt. En daar zijn ook inderdaad aanwijzingen voor. Zo zijn ouderen minder goed in het oplossen van false belief tasks, wat wil zeggen dat ze zich minder goed kunnen verplaatsen in iemand die iets niet weet wat zij zelf wel weten. En ze blijken minder goed te zijn in het herkennen van emoties achter gelaatsuitdrukkingen. Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat deze vermogens ook inderdaad met het ouder worden achteruitgaan.

Maar net verschenen onderzoek (fulltext achter de poort) werpt hier een nieuw en verrassend licht op. Want neem nu dat kunnen herkennen van emoties achter gelaatsuitdrukkingen. De Chinese en Amerikaanse onderzoekers (Zhang, Fung, Stanley, Isaacowitz en Ho) gaven jongeren (tussen 18 en 29 jaar) en ouderen (tussen 60 en 82 jaar) een emotieherkenningstaak, aan de hand van een serie foto's van gezichten die oftewel boosheid, geluk of verdriet uitdrukten. Toen bleek inderdaad dat jongeren de emoties beter herkenden dan de ouderen.

Maar de deelnemers hadden ook allemaal een vragenlijst ingevuld over hun dagelijkse bezigheden en hun interesses. En een deel van hen kreeg te horen dat de foto's die ze te zien zouden krijgen, gemaakt waren van de gezichten van andere deelnemers. Bovendien kregen sommigen te horen dat de gezichten die ze te zien zouden krijgen, van anderen waren die naar dagelijkse bezigheden en interesses sterk met henzelf overeenkwamen. (En anderen dat dat juist niet het geval was.)

Wat blijkt dan? De ouderen die gezichten te zien kregen van anderen waarvan ze in de veronderstelling waren gebracht dat die naar bezigheden en interesses op hen leken, herkenden de emoties achter die gelaatsuitdrukkingen even goed als de jongeren. Het verschil tussen oud en jong was geheel verdwenen.

Dit lijkt er op te wijzen dat die ouderen pas geïnteresseerd en gemotiveerd raakten om die emoties te herkennen, toen ze er van uit konden gaan dat het ging om anderen met dezelfde bezigheden en interesses. Dat wekte zoveel belangstelling op dat ze de emoties even goed gingen herkennen dan jongeren deden. Terwijl tegelijkertijd dit voor jongeren geen enkel verschil maakte.

Je zou kunnen zeggen dat ouderen selectiever waren. Niet meer in willekeurig wie geïnteresseerd. "Niet iedereen kan meer mijn belangstelling wekken, er moet wel iets zijn wat mij aanspreekt en waardoor ik mij in iemand ga verdiepen." Daar lijkt het op.

Dat komt er mee overeen dat ouderen meer dan jongeren meer persoonlijke en intieme contacten hebben met anderen en meer relaties hebben waarmee ze tevreden zijn. Hun sociale leven lijkt meer een resultaat van een selectieproces dat in het verleden heeft plaats gevonden. En het komt er mee overeen dat ouderen zich meer selectief engageren. Ze zijn beter in staat om hun inspanningen te richten op zaken die ze belangrijk en zinvol vinden. Een aanpassing aan het ouder worden en daarmee aan de kortere tijdsspanne die nog voor hen ligt?

Denk er ook aan dat we bij het ouder worden, beter leren omgaan met onze emoties, minder met stress te maken hebben en geluk meer met vredigheid associëren (in plaats van met opwinding, zoals jongeren doen).

zondag 6 januari 2013

Laat de feiten eens doordringen tot onze politici – Bas Jacobs antwoordt Sweder van Wijnbergen

Bas Jacobs reageert vandaag op een inderdaad "onnodig badinerende" aanval van Sweder van Wijnbergen op een bericht van Bas waarin hij voorrekende dat het nu stimuleren van de Nederlandse economie wel degelijk een positief effect heeft op de economie. En dat niet het meeste van dat geld zou weglekken naar het buitenland, wat een belangrijk argument is van de voorstanders van bezuinigen om niet te stimuleren. Zie de link onderaan dit bericht. Dat argument is trouwens op zich al merkwaardig, want dat zou aanleiding moeten geven tot een oproep om stimulering van de economie internationaal te coördineren. En zulke oproepen, die ken ik eigenlijk niet van de voorstanders van bezuinigen. Hoewel daar meteen bij moet worden gezegd dat Sweder Van Wijnbergen het wel eens is met de oproep van Blanchard van het IMF tot een expansiever beleid van de grote landen. Dus: stimulering zou inderdaad moeten, maar door meerdere landen tegelijk. Stimulering in Nederland alleen zou niet helpen; alles zou weglekken doordat consumenten het geld besteden aan geïmporteerde goederen.

Bas Jacobs weerlegt nu de argumenten van Sweder van Wijnbergen en hij doet dat keurig, gedocumenteerd en zakelijk. Zo kan het ook, zou je zijn tegenstander willen toeroepen. Kan het zijn dat mijn indruk juist is dat de discussie tussen voor -en tegenstanders van bezuinigen asymmetrisch is wat betreft zakelijkheid en gedocumenteerdheid? Ik had natuurlijk wel enige aarzeling toen ik de club van voorstanders als "de bezuinigingssekte" omschreef, maar, hm, het is toch gewoon zo?

Ik sluit af met het citaat van Christina Romer, waarmee ook Bas Jacobs afsluit (in mijn vertaling):
Beleidsmakers en veel te veel economen lijken te argumenteren op basis van ideologie in plaats van op basis van evidentie ... de evidentie is sterker dan hij ooit geweest is dat begrotingsbeleid er toe doet - dat overheidsstimulering de economie helpt om banen te creëren en dat het terugbrengen van het begrotingstekort op zijn minst op korte termijn de groei verlaagt. En niettemin lijkt deze evidentie niet door te dringen tot de politici (het wetgevingsproces). Dat is onaanvaardbaar. We zullen nooit onze problemen kunnen oplossen als we niet in staat zijn om het tenminste over de feiten eens te zijn."
Alstublieft, laat de feiten eens doordringen tot onze politici.

Sweder van Wijnbergen en de multiplier « Politieke Economie – Bas Jacobs:

'via Blog this'

Muziek voor de zondagochtend - Jacques Brel Les Vieux

Ik had voor de zondagochtendmuziek weer Beethoven op het programma staan. Maar ik zette Vrije Geluiden op Ned. 1 aan en werd volledig overweldigd door Jacques Brel. Het ene na het andere geniale nummer, ondertiteld met de mooie vertalingen van Ernst van Altena. Jacques Brel stopte in 1967, toen hij 37 was, met optreden. Hij stierf in 1978 aan longkanker. Waarom hield hij zo jong nog het optreden al voor gezien? Ik denk hij had al het geniale wat in een mensenleven redelijkerwijs kan worden voortgebracht, al de wereld in geslingerd. Het was meer dan genoeg.

Omdat ik er niet genoeg van kan krijgen: Les Vieux.

vrijdag 4 januari 2013

Het ideologische extremisme zit nu bij rechts - Philip Stephens in Financial Times

Mooi stuk vandaag van Philip Stephens in de Financial Times. Zie de link onderaan. Bij politiek rechts is het pragmatisme vervangen door ideologisch extremisme. In de Verenigde Staten en in Europa. De eerste alinea in mijn vertaling:
Wat is er gebeurd met het conservatieve pragmatisme? We waren er aan gewend om ideologie bij de linkse partijen aan te treffen. En dat rechts zich vooral bezighield met het uitoefenen van macht. Maar aan beide kanten van de Atlantische Oceaan is de politiek op zijn kop gezet. De conservatieven zijn nu de utopische fanatici, die de aantrekkingskracht van het midden hebben ingeruild voor ideologisch absolutisme. Progressieven en sociaal-democraten zijn de nieuwe realisten.
Lees het stuk, ook vanwege de mooie schets van de historische achtergrond van deze ontwikkeling. Ik vraag me alleen af of ook voor Nederland geldt dat de sociaal-democraten de nieuwe realisten zijn. Veel tekenen wijzen er op dat ze in de ban zijn van de rechtse ideologie. Hoe dat kon gebeuren, dat moet een politiek historicus eens uitzoeken.
The new prisoners of ideology - FT.com:

'via Blog this'

woensdag 2 januari 2013

Rutte II: Rechtse ideologie en links-calvinistisch boetedenken - Jaap van Duijn

Mooie column van Jaap van Duijn vandaag in het FD. Zie link onderaan dit bericht (registratie vereist). Ik citeer de laatste alinea:
Was een dubbele dip in mijn ogen vanaf dag één onvermijdelijk, nooit had ik verwacht dat de Nederlandse overheid er zo actief aan zou bijdragen om de tweede recessie dieper en langduriger te maken. Overheden worden geacht de economie te steunen wanneer de particuliere sector het laat afweten, maar Rutte II lijkt nog meer dan Rutte I zijn best te doen om de Nederlandse economie te laten krimpen. Het is de combinatie van rechtse ideologie (een kleinere overheid is beter dan een grotere overheid), links-calvinistisch boetedenken, belichaamd in de persoon van minister van Financiën Dijsselbloem, en de ‘one size fits all’ 3%-regel van Brussel, die maakt dat de Nederlandse economie in 2013 verder krimpt, en waarschijnlijk met nog wel meer dan de ½% die het CPB nu nog raamt. Nederland heeft zich nu helemaal afhankelijk gemaakt van wat er in het buitenland gebeurt. Helaas voor Nederland betekent ‘buitenland’ vooral ‘Europa’.
Anders gezegd: de verantwoording voor dit beleid is niet gelegen in de macro-economische inzichten uit de leerboeken. maar in ideologie en moraal. Dat we dit vulgaire en banale niveau van economische politiek bedrijven nog moeten meemaken, is een beangstigend besef, aan het begin van dit nieuwe jaar.

Zie ook (nog) eens mijn eerdere berichten over het probleem van de beperkte overdraagbaarheid van morele intuïties van het persoonlijke naar het publieke domein, zoals dit bericht over de bezuinigingszeepbel.

Dubbele dip | Het Financieele Dagblad:

'via Blog this'