maandag 6 januari 2014

Over de coöperatieve zorg voor kinderen in de evolutie van zoogdieren en van mensen

Dat onze verre voorouders, in de Paleo Sociale Omgeving, overgingen tot het coöperatief zorgen voor kinderen en moeders is een cruciale fase geweest in de menselijke evolutie. Daarzonder waren wij er nu niet geweest. Zie alle berichten onder het label cooperative breeding.

Maar is die sociale vorm van coöperatieve zorg zo uniek dat de kans op het ontstaan van de mensheid als heel klein moet worden ingeschat? Nee, dat is niet het geval, het patroon komt bij veel meer diersoorten voor. Wat weten we dan meer algemeen over de effecten er van? En over wat daarbinnen specifiek is voor mensen?

Karen Isler en Carel van Schaik proberen daar in de studie Allomaternal Care, Life History and Brain Size Evolution in Mammals (betaalpoort) antwoorden op te vinden. Ze gaan na wat voor 445 zoogdiersoorten bekend is over de mate van die coöperatieve zorg en andere kenmerken zoals hersenomvang, vruchtbaarheid en altricialiteit, de mate waarin jongen onrijp en zorgbehoeftig geboren worden. Welk beeld komt daaruit naar voren?

Allereerst valt op dat er in die zoogdiergroep als geheel zeker een verband is tussen de mate van coöperatieve zorg en de hersenomvang. Hoe meer zorg, hoe groter de hersenen (relatief aan de lichaamsomvang). Maar juist binnen de groep van de niet-menselijke primaten, dus onze naaste verwanten, is dat verband er niet. Wel zien we daar, net als bij de zoogdieren in het algemeen, dat coöperatieve zorg samen gaat met grotere vruchtbaarheid en altricialiteit. Het gaat hier in het bijzonder om de apen van de Nieuwe Wereld, de Callitrichidae, waartoe ook de Marmosets of klauwaapjes behoren, waar ik het eerder over had. Zij doen aan coöperatieve zorg zonder grote hersenomvang en hoge cognitieve vaardigheden.

Hoe zit dat dan met ons? Wij zijn tot die coöperatieve zorg overgegaan toen we (onze verre voorouders) al een intelligentie hadden ontwikkeld ongeveer op het niveau van de chimpansees. En dat moet voor een groot deel de sociale intelligentie geweest zijn van de statushiërarchie en de statuscompetitie. Als je die cognitieve vaardigheden al hebt en daar coöperatieve zorg aan toevoegt, ja, dan gebeuren er interessante dingen. Kinderen kunnen minder rijp worden geboren, omdat de moeder er niet meer in haar eentje voor hoeft te zorgen. Daardoor groeien de hersenen na de geboorte langer door, waardoor er ruimte ontstaat voor groeiende onderlinge tolerantie en voor sociale en morele ontwikkeling in de eerste levensjaren. De hersenen liggen als het ware klaar om dat hele groepsgebeuren van die coöperatieve zorg in zich op te nemen en te verwerken. Tot de sociale en morele intuïties van de gemeenschap.

En daardoor kon een menselijke samenleving ontstaan met wederzijdse zorg, ook tussen volwassenen. En met zorg voor ouderen. Waardoor een langere levensduur mogelijk werd, waar bovendien op geselecteerd werd omdat ouderen ook zelf zorgverleners waren. Denk aan de Grootmoeder Hypothese.

Maar dat wijst ons ook op die tragische complexiteit van de menselijke sociale natuur. Want doordat wij pas aan die coöperatieve zorg begonnen toen we al de vaardigheden van de statushiërarchie en de statuscompetitie onder de knie hadden, kan het met ons nog altijd twee kanten op. Als we opgroeien in een sociale gemeenschap van coöperatieve zorg, dan zorgen we er zonder problemen voor dat die gemeenschap in stand blijft en bloeit.

Maar als, zoals in onze huidige maatschappij, gezinnen vergaand sociaal geïsoleerd zijn en moeders er (weer) behoorlijk alleen voor staan, dan treffen onze kinderen een andere sociale omgeving aan. Dan groeien ze op zonder die gemeenschap. En dus vooral in die sociale omgeving van leeftijdsgenoten, die zoals bekend zo gemakkelijk uitnodigt tot het gebruik maken van die altijd slapend aanwezige vaardigheden van de statuscompetitie en de statushiërarchie. En ja, dan zijn we bezig met zijn allen een andere maatschappij te creëren.

Geen opmerkingen: