donderdag 4 september 2014

Meer geneigd tot statuscompetitie? Dan meer kans op futloosheid, vermoeidheid en hoofdpijn

Er zijn velerlei aanwijzingen dat het meer bezig zijn met statuscompetitie negatieve gezondheidseffecten heeft. Zie de berichten op dit blog achter het label statuscompetitie.

Aan hoeveel statuscompetitie jij je overgeeft, zal er natuurlijk van afhangen met hoeveel anderen je omgaat die meedoen aan de statuscompetitie. Een sociale omgeving, bijvoorbeeld op je werk, waarin iedereen bezig is om te proberen anderen de loef af te steken, maakt het nagenoeg onmogelijk om daar niet door besmet te raken en er aan mee te doen.

Maar je kunt ook van jezelf uit meer geneigd zijn om je relatie met anderen te zien als een voortdurende strijd om status. Eerder is al gebleken dat mensen aardig zijn in te delen in statuscompetitiemensen en gemeenschapsmensen. Statuscompetitiemensen streven vooral extrinsieke doelen na, zoals veel geld willen verdienen, door anderen bewonderd worden en er altijd goed uit willen zien. Daartegenover zijn gemeenschapsmensen meer gericht op het hebben van goede vrienden, het helpen van anderen die dat nodig hebben en het iets goeds doen voor de maatschappij. En het is bekend dat statuscompetitiemensen minder energie hebben, meer last van depressieve stoornissen en angstgevoelens, en meer gezondheidsklachten (hoofdpijn, buikpijn, spierpijn en keelpijn). Ook zijn ze narcistischer en gebruiken ze meer verslavende middelen. Zie nog eens: Gezondheid en sociale omgeving (9): maakt het uit wat mensen nastreven?

 In dezelfde richting wijst het nieuwe onderzoek Can agonistic striving lead to unexplained illness? Implicit goals, pain tolerance, and somatic symptoms in adolescents and adults (betaalpoort). De onderzoekers richten zich op een aspect van statuscompetitie, zonder overigens dat woord te noemen, namelijk de neiging om controle te willen uitoefenen op het gedrag van anderen. Ze noemen dat agonistic striving.

Het gaat om de vaak onbewuste neiging om de oplossing van problemen bovenal te zoeken in veranderend gedrag van anderen. De meting er van gebeurt door middel van het Social Competence Interview. Dat bestaat er uit dat je eerst gevraagd wordt om je een recente stressvolle situatie te herinneren die als voorbeeld kan dienen voor een vaak terugkerend persoonlijk probleem. Waarna je wordt uitgenodigd om je voor te stellen dat je een filmregisseur bent die een film maakt over een persoon die op jou lijkt en die hetzelfde probleem heeft. En om een verhaallijn te bedenken met een goed, maar realistisch, einde. Tenslotte mag je aangeven in hoeverre die verhaallijn op jou van toepassing zou kunnen zijn.

Het blijkt dan dat je op basis van de antwoorden mensen goed kunt indelen in degenen die de oplossing vooral zoeken in hun eigen gedrag dan wel in het gedrag van anderen. In het eerste geval probeer je jezelf te verbeteren. In het tweede geval moeten anderen dat doen.

Het is gemakkelijk in te zien dat dat laatste nadelen heeft. Want je laat kansen liggen om jezelf te verbeteren en je maakt je bovendien afhankelijk van wat anderen doen of niet doen. Het gedrag van anderen willen controleren leidt tot voortdurende sociale conflicten, machtsstrijd en onzekerheid, waardoor je steeds alert en op je hoede bent. Je creëert zelf een stressvolle en vijandige sociale omgeving. Net zoals statuscompetitiemensen dat doen.

En dat laat zijn sporen na. Want degenen die door de onderzoekers werden ingedeeld als meer agonistisch, scoorden hoger op een lijst van 35 lichamelijke symptomen, zoals hoofdpijn, duizeligheid, pijn op de borst, futloosheid, en dergelijke. Eerder was al een verband met hoge bloeddruk gevonden.

Hoe vaak zou dat agonistische streven in de bevolking voorkomen? Daar moeten we naar gissen. In de niet-representatieve groep van dit onderzoek ging het om 23 procent.

Geen opmerkingen: