donderdag 30 oktober 2014

Er zijn goede economische argumenten voor minder ongelijkheid

In het lezenswaardige artikel Piketty versus de economische wetenschap van Nynke van Verschuer in Vrij Nederland komen economen aan het woord over ongelijkheid en de scheiding tussen wetenschap en politiek. Zo zegt Bas Jacobs dat hij de vraag naar hoeveel ongelijkheid je moet willen, een politieke vraag vindt. Waar hij zich dus niet mee bezig wil houden:
'Je kan er over twisten of je meer of minder gelijkheid wilt, of een grotere of kleinere overheid – maar dat is politiek. De econoom dient zich bezig te houden met de vraag hoe je politieke doelen tegen de laagste maatschappelijke kosten realiseert. Dat is een efficiëntievraagstuk. Dát is de taak van de econoom. De econoom is geen zedenpreker, geen moraalridder, geen verkapte filosoof en al helemaal geen verkapte politicus. En ik wil die rollen gescheiden houden.
En Coen Teulings verklaart:
Ik onthoud me als econoom zoveel mogelijk van een politiek oordeel. Dat heeft óók te maken met mijn tijd bij het CPB. Je houdt je bezig met situaties waarin iederéén beter wordt van een bepaalde beleidsmaatregel. En als er wel iemand op achteruit gaat, dan schrijf je dat op, maar de belangenafweging wordt gemaakt door de politiek.
Dat klinkt op het eerste gezicht verstandig en redelijk. Maar je kunt er vragen bij stellen. Want is die scheiding tussen politiek en wetenschap wel zo helder?

Neem nu dat criterium voor de bepaling van collectieve welvaartsverbeteringen waar beide naar verwijzen. Dat is het economische criterium van de efficiëntie of (Pareto-)optimaliteit. Dat houdt in dat alle veranderingen wenselijk zijn waarbij er tenminste sommigen op vooruit gaan en niemand er op achteruit. Het is een poging, ooit geformuleerd door Vilfredo Pareto (1848-1923), om de notie van "het algemene belang" te operationaliseren. Update. Zie ook het eerdere bericht Dreigt de overheid te groot te worden? Aanleiding voor deze vraag: het overlijden van James M. Buchanan.

Dat criterium speelt in de economische welvaartstheorie weliswaar een grote rol, maar het is bepaald ook niet het laatste woord. Want er is het voor de hand liggende bezwaar dat het geen rekening houdt met de mate van ongelijkheid. Vanuit een zeer ongelijke verdeling zijn Pareto-optimale veranderingen mogelijk zonder dat de ongelijkheid afneemt. Die kan zelfs toenemen, als er maar geen verliezers zijn.

Dat probleem kan worden ondervangen door het minder strenge neo-Paretiaanse criterium. (Ook wel Kaldor-criterium genoemd.) Dat staat ook veranderingen toe waarbij de winnaars er zoveel op vooruitgaan dat de verliezers daaruit zouden kunnen worden gecompenseerd. Let op het cursief: compensatie hoeft dus niet daadwerkelijk plaats te vinden. Een toepassing daarvan kan zijn dat een zeer ongelijke maatschappij met een kleine, extreem rijke bovenlaag (de 1 procent of de 0,1 procent), zich transformeert tot een verzorgingsstaat met progressieve belastingtarieven. De rijken gaan er dan op achteruit, maar de winst voor de rest is dan zo groot dat de verandering neo-Paretiaans gerechtvaardigd is.

Daar lijkt de gedachte achter te zitten dat die kleine groep rijken daarmee principieel zou kunnen instemmen. Ze zijn dan bereid om hun verlies te nemen. En het feit dat er verzorgingsstaten zijn ontstaan, wijst er op dat zulks tot de mogelijkheden behoort. Wij mensen zijn nu eenmaal niet allemaal egoïsten die alleen op eigen gewin uit zijn. We hebben ook allemaal emotioneel onderbouwde oordelen over wat een rechtvaardige verdeling is en dus over de mate van ongelijkheid die we aanvaardbaar vinden. En we zijn in staat om op basis daarvan een discussie te voeren over vooruitgang voor sommigen en wel of niet gecompenseerde verliezen voor anderen.

Die discussie is politiek, maar tegelijk ook economisch. Want neem nu al die nadelen die we kennen van grote ongelijkheid. Denk aan Richard Wilkinson van The Spirit Level. Why More Equal Societies Almost Always Do Better, die vorig jaar de WRR-lezing hield. Zie het bericht WRR-lezing over de schadelijke gevolgen van inkomensongelijkheid. Een enerverende gebeurtenis in de Nieuwe Kerk in Den Haag. Ik citeer daaruit:
Hoe groter de inkomensongelijkheid in een land, hoe slechter de gezondheid, hoe lager de levensverwachting, hoe slechter de onderwijsprestaties, hoe geringer het onderling vertrouwen, hoe meer geweld, hoe hoger de straffen, hoe groter de gevangenispopulatie en hoe lager de mobiliteit.
En hoe dat komt? Doordat ons sociale leven en onze onderlinge sociale verhoudingen er op achteruit gaan. Grotere verschillen tussen arm en rijk lokken meer statuscompetitie uit. Iedereen is meer bezig met zich omhoog te werken of te vermijden een loser te zijn. Vandaar een toename van narcisme en van zelfverheffing. En dat statuscompetitiegedrag verhoogt de ervaren stress, wat het leven voor iedereen minder aangenaam maakt. En dus ook korter.
Al die nadelige effecten resulteren natuurlijk in economische kosten. En daar komt nog bij dat grote ongelijkheid ook nadelig uitwerkt op de mate van (stabiele) economische groei die nog valt te realiseren. Zie Inkomensongelijkheid is slecht voor stabiele economische groei.

Kortom, vanuit een toestand van grote ongelijkheid is een grote economische winst te behalen. Die gemakkelijk voldoet aan het neo-Paretiaanse criterium dat de verliezers zouden kunnen worden gecompenseerd. Daar is dus werk aan de winkel. Voor politici, maar ook voor economen. Want hoeveel ongelijkheid we zouden moeten willen, is dus ook een economisch vraagstuk.
Update. Zie ook Mark Thoma eergisteren over de noodzakelijke inbreng van economen bij het terugdringen van ongelijkheid: Are Economists Ready for Income Redistribution?

woensdag 29 oktober 2014

Materialisme maakt ongelukkig - daarover is nu weinig twijfel meer

Hoe materialistischer mensen zijn ingesteld, dus hoe meer ze geld, bezit en status najagen, hoe minder gelukkig ze zijn.

Er is al veel onderzoek dat daar op wijst. Maar nu hebben onderzoekers al die studies bij elkaar geveegd en met een zogenaamde meta-analyse gekeken wat dat als geheel oplevert. Zie The relationship between materialism and personal well-being: A meta-analysis (betaalpoort).

Het ging om 175 studies, met in totaal 258 verschillende steekproeven. Omdat een derde daarvan niet gepubliceerd was, konden ze het probleem van de publication bias vermijden. Dat slaat op het probleem dat wetenschappelijke tijdschriften artikelen met negatieve resultaten liever niet publiceren. De overgrote meerderheid van de onderzoeken zijn verschenen na 2000.

Uit de analyse blijkt dat hoe je ook materialisme meet en hoe je ook geluk meet, dat dat voor de resultaten weinig uitmaakt. Mensen die meer status najagen door middel van geld en bezit zijn minder gelukkig, minder tevreden met hun leven en hebben meer kans op psychische problemen als depressie en angststoornissen.

En dat blijft staan ook als je rekening houdt met allerlei demografische factoren (samenstelling van de steekproef, opleiding, beroep, inkomen, leeftijd) en landenkenmerken (nationaal inkomen, ongelijkheid).

Interessant is wel dat het verband minder sterk is voor mensen die werkzaam zijn in beroepen waarin materialisme normaler is, zoals in het zakenleven, banken, reclame en marketing. Als je daar materialistischer bent, dan heb je het "voordeel" dat je niet afwijkend bent. En dat draagt weer een beetje bij aan je welbevinden.

Dat komt geheel overeen met de verwachting van de Dual-Mode theorie dat mensen hun sociale strategie (statuscompetitie of gemeenschapsgedrag) aanpassen aan wat in hun sociale omgeving het meeste voorkomt. Ter vermijding van de negatieve reacties op het uit de pas lopen. Person-environment fit noemen de onderzoekers dat.

Strikt genomen kun je op basis hiervan niet meer zeggen dan dat er een (negatieve) samenhang is tussen materialisme en geluk. En dus niet dat materialisme per se de oorzaak is van minder gelukkig zijn, zoals ik wel zeg in de titel van dit bericht. Maar dat oorzakelijke verband is wel erg plausibel. Wat niet uitsluit dat het daarnaast ook zo is dat mensen die om een of andere reden ongelukkiger zijn, daardoor meer geld, status en bezit gaan najagen. Allebei zou waar kunnen zijn. En mocht dat zo zijn, dan krijg je dus een vicieuze cirkel van materialisme dat ongelukkiger maakt en ongelukkig zijn dat materialistischer maakt, enzovoort.

Interessant vond ik bovendien dat in een aantal studies ook was gekeken naar de drie behoeften van de zelfbeschikkingstheorie: autonomie, competentie en verbondenheid met anderen. En het blijkt dan dat het verband tussen materialisme en ongelukkig zijn tot stand komt via een lage mate van bevrediging van die drie behoeften. Hoe materialistischer je bent, hoe minder autonomie, competentie en verbondenheid met anderen je in je leven ervaart. En dat laatste zorgt er dan voor dat je je ongelukkig voelt.

Politici gevraagd die iets te vertellen hebben - Over Elizabeth Warren (wel) en Angela Merkel (niet)

Ezra Klein somt 6 redenen op waarom Elizabeth Warren zich kandidaat moet stellen voor het presidentschap van de Verenigde Staten. Zie 6 reasons Elizabeth Warren should run for president. Een van die redenen is dat ze iets te vertellen heeft.

Warren maakte naam als hoogleraar aan de rechtenfaculteit van Harvard en werd een publieke intellectueel. Ik citeer verder Ezra Klein maar even:
She was early in recognizing how squeezed middle-class families had become, and in arguing for a consumer financial protection bureau, and in making the case against the spiraling complexity of Wall Street.
She's continued pushing some big thoughts in the Senate. She's been out front arguing for the reinstatement of Glass-Steagall, for instance. She's made interesting points about the pro-business drift of the federal judiciary. She's pushed hard on the idea that banks shouldn't become so big that they're effectively immune from criminal prosecution.
Ze is dus een voorbeeld van een politicus die zich heeft geïnformeerd en zelf heeft nagedacht over wat er mis is en over wat er zou moeten gebeuren. Ze heeft die ideeën aan de kiezers voorgelegd en die hebben haar gekozen in de Senaat.

Dat patroon wijkt nogal af van de meeste politici, zegt Klein, die eigenlijk helemaal geen eigen ideeën hebben en die alleen maar in de politiek beland zijn omdat ze zo graag politicus wilden worden. Ze worden aangetrokken door het ambt en door de aandacht en het gevoel van belangrijkheid die daar mee gepaard gaan. Ideeën kiezen ze als middel om dat doel te bereiken.

Daar zit wat in. En het zou verklaren waarom zoveel politici er moeite mee hebben om authentiek over te komen. Elizabeth Warren heeft daar geen moeite mee en dat zal er aan liggen dat ze authentiek is. Bekijk maar eens de filmpjes op YouTube van haar optredens bij hoorzittingen van de Senaat over de illegale praktijken van hypotheekbanken, zoals bijvoorbeeld deze. Of deze over het niet vervolgen van witwaspraktijken door een grote bank. Daar zit een vrouw die ideeën heeft over wat er mis is en wat er zou moeten gebeuren. En die vriendelijk, maar helder weet over te dragen. Of zie dit fragment van een redevoering.

Dat politici ook heel anders kunnen opereren, leren we aan het geval-Merkel in Duitsland. Hoezo? Kanselier Merkel doet het toch zo goed?

Dat staat te bezien. Der Spiegel heeft de moeite genomen om zich te verdiepen in haar wijze van politiek bedrijven. Het weekblad ontdekte dat het Duitse Kanzleramt tot nu toe geheim gehouden opinie-onderzoeken laat uitvoeren. Niet zo nu en dan, maar rond de 150 per jaar, gemiddeld drie per week. Kosten per jaar 2 miljoen euro. Zie Regieren nach Zahlen.

En waarom? Om er het beleid op af te stemmen. U vraagt, wij draaien. Dat dat heel ver gaat, wordt aan enkele voorbeelden heel duidelijk gemaakt. Zo was er eind november 2009 opdracht gegeven tot een onderzoek naar de opinies van de Duitse burgers over de klimaatpolitiek. Daaruit kwam naar voren dat 86 procent van mening was dat de industrielanden
besondere Verantwortung für den Klimaschutz tragen, weil sie den Klimawandel maßgeblich verursacht haben
Een uitspraak van Merkel drie weken later:
Wir wollen auch unserer besonderen Verantwortung als Hauptverursacher des Klimawandels gerecht werden
En 77 procent van de Duitse burgers antwoordde bevestigend op de vraag
Sollte Deutschland in der Klimaschutzpolitik vorangehen?
Waarna Merkel in het parlement verklaarde
Wir müssen vorangehen
Het blijkt dat je allerlei uitspraken van Merkel kunt terugvinden in opinie-onderzoeken die kort daarvoor waren uitgevoerd. Eigen stellingnames worden getest alsof het om margarinereclames gaat, zo verzucht Der Spiegel. Bedenk daarbij dat deze informatie met moeite aan het licht is gebracht met een beroep op de Duitse wet over openbaarheid van bestuur. Merkel en de kring om haar heen probeerden zo lang mogelijk om dit alles geheim te houden.

Wat leert ons dit? Dat we nu een beter zicht hebben op de (in)authenticiteit van Angela Merkel. Zij cultiveert haar imago van een staatsvrouw die niet over een nacht ijs gaat. Van een natuurwetenschappelijk opgeleide politicus, die zich degelijk en zakelijk informeert alvorens een besluit te nemen. Maar nu weten we dat ze al die keren dat ze lang aarzelde met een stellingname, niet de zaken serieus en rustig overdacht, maar gewoon de resultaten van het laatste opinie-onderzoek afwachtte.

Het gaat natuurlijk niet alleen maar om Elizabeth Warren en Angela Merkel. Het gaat er om dat we veel te weinig Warrens hebben en veel te veel Merkels. En dat is niet goed voor onze democratie.

dinsdag 28 oktober 2014

Vervolgstappen in de ontknoping van het Europese bezuinigingsdrama - Het is de hoogste tijd

De ontknoping van het Europese bezuinigingsdrama voltrekt zich verder. Ashoka Mody gaat er vandaag op in. Zie Are the eurozone's fiscal rules dying?- if so: good riddance. Frankrijk en Italië hebben aangekondigd de begrotingsregels te zullen overtreden. Daarmee hebben ze de Europese Commissie voor het blok gezet. Die heeft weliswaar boze brieven gestuurd, maar de aanpassingen zijn slechts cosmetisch en de verwachting is dat de Commissie niets anders rest dan zich daar bij neer te leggen. 
(Update: En dat blijkt nog vandaag al het geval te zijn. Zie Commissie keurt begrotingen Frankrijk en Italië voorlopig goed. Let trouwens even op deze zin in het bericht: "Voor Nederland, Duitsland en Finland is geloofwaardige naleving van de regels van groot belang." Daarmee is wel zo ongeveer het niveau van economisch denken in Europa gekarakteriseerd. Blinde regelzucht is in de plaats gekomen van verstandig en goed geïnformeerd beleid.)
Dat is, zoals gezegd, een positieve ontwikkeling. Mody vindt het nog te vroeg om te juichen, want de Duitsers houden tot nu toe halsstarrig vast aan hun onverstandige economische ideeën. Zie vandaag ook Heiner Flassbeck daarover:
Es war eben nicht „ökonomischer Verstand“, sondern mangelnder ökonomischer Verstand auf der deutschen Seite, der den Anfang und das Ende der Geschichte von der Europäischen Währungsunion markiert.
Maar ergens moet het verstand weer terugkomen en dat lijkt nu op deze manier te gaan gebeuren. De Fransen en Italianen zijn niet langer van plan om hun economieën te offeren op het altaar van begrotingsregels die nooit een goede economische basis hebben gehad. Mody noemt de econoom Eichengreen die dat al in 2003 naar voren bracht. En hij noemt Jean Tirole, de Nobelprijswinnaar economie van dit jaar, die in 2012 de regels bekritiseerde. En denk ook nog weer even aan die rede die James Galbraith voor de Duitse vakbeweging hield.

Maar ook interessant is wat Mody meldt over de totstandkoming van die begrotingsregels in het Verdrag van Maastricht in 1992. En in 1997 omgevormd tot het Stabiliteits- en Groei Pact, een wel heel ironische betiteling. Wat ik niet wist is dat de Fransen (Delors) en de Engelsen (Lamont) er tegen waren, maar dat ze uiteindelijk toegaven aan de Duitse druk.

Ook is interessant te lezen dat in 2002 Romano Prodi, toen voorzitter van de Europese Commissie, de regels "dom" noemde. Als je de verwijzing door Mody volgt, kom je o.a. dit citaat tegen uit een artikel in The Guardian:
"I know very well that the stability pact is stupid, like all decisions which are rigid," he told the French daily Le Monde. "The pact is imperfect. We need a more intelligent tool and more flexibility."
En je leert dat de Commissaris voor Handel, Pascal Lamy, het pact "grof en middeleeuws" noemde.

Mody concludeert dat we het streven naar een gecentraliseerd begrotingsbeleid moeten opgeven. Het is een heilloze weg, die niet werkt en niet gaat werken. In plaats daarvan moet er een automatisch mechanisme komen voor het afwikkelen van schulden en moet de ECB een gewone centrale bank worden, dus met een functie als lener in laatste instantie.

Zulke voorstellen zijn verstandig. Maar ze doen ook al lang de ronde. Zie mijn eerste berichten over de eurocrisis, in 2011 en 2012. Het is de hoogste tijd.

maandag 27 oktober 2014

Zouden we beter af zijn als minder jongeren economie of bedrijfskunde studeerden?

Volgens de getallen die ik hier vond, studeerde in 2010 zo'n 17,6 procent van de bachelorstudenten een vak als economie of bedrijfskunde aan een universiteit (eigen berekening). Het is denk ik al sinds tientallen jaren dat dat aandeel zo groot is. Vakken als economie zijn ooit populair geworden.

Sinds de financiële crisis en de economische recessie waar we nu onder lijden, is er nogal wat discussie over de maatschappelijke bijdrage die het vak economie levert. Die kritiek houdt onder meer in dat veel economen zich toeleggen op het bestuderen van ideale modellen van het marktmechanisme. En dat ze te weinig de problemen onder ogen zien die naar boven komen bij de praktische toepassing van die modellen. Waardoor ze in 2008 totaal verrast werden door de financiële crisis.

Maar onderdeel van die kritiek is ook dat het heersende economisch denken gebaseerd is op een egoïstisch mensbeeld. Hoewel de (micro-)economie strikt genomen niet meer veronderstelt dan dat mensen consistente voorkeuren hebben, komt het er in de praktijk toch op neer dat economen als vanzelfsprekend aannemen dat mensen zoiets nastreven als hun eigenbelang. Ieder voor zich. En dat zou immers ook geen probleem zijn, want dat prachtige marktmechanisme, de onzichtbare hand, zorgt er wel voor dat alles dan toch nog goed komt. In dat opzicht zou het vak economie een morele vrijbrief verschaffen voor egoïstisch gedrag.

Wat moet je daar nu van denken als je ziet dat zoveel van onze jongeren er voor kiezen om economie of een daaraan verwant vak te gaan studeren? Natuurlijk komen ze tijdens hun studiejaren ook met waardevolle inzichten in aanraking. Maar zijn er ook nadelen aan verbonden dat zoveel studenten dat economische gedachtegoed tot zich nemen? Worden ze daardoor negatief beïnvloed in hun eigen gedrag?

Ja, dat lijkt wel het geval te zijn. Onderzoek wijst er op dat kennismaking met economische vakken studenten egoïstischer en competitiever maakt. Brian Lucey geeft van dat onderzoek een mooi overzicht. Zie Is (teaching) Economics doing more harm than good? Economiestudenten blijken egoïstischer, hebzuchtiger en minder eerlijk te zijn, meer geneigd tot corruptie en minder bereid tot samenwerken. Maar bovendien zijn er aanwijzingen dat ze dat ook meer worden nadat ze economievakken hebben gevolgd. Zie ook mijn eerdere berichten Maakt het marktdenken mensen minder pro-sociaal? en Werkers in publieke sector zijn pro-socialer dan in bedrijfsleven.

Dat alles overdenkend, vroeg ik me af of die negatieve invloed van de economische manier van denken misschien zelfs verder reikt dan tot degenen die dat vak gestudeerd hebben. Zou het een algemener maatschappelijk verschijnsel zijn dat zo ongeveer sinds de jaren 80 van de vorige eeuw, de tijd van Reagan en Thatcher, u weet wel, mensen egoïstischer zijn geworden? Waardoor het vak economie populair werd, dat vervolgens die ontwikkeling versterkte?

Hm, dat zijn nogal vragen. Die niet zomaar zijn te beantwoorden. Maar ze kwamen bij me op toen ik vanochtend het artikel Neue Studentengeneration: Hauptfach Egoismus op de website van Der Spiegel las. Het verwijst naar een uitgebreider verhaal in de papieren Der Spiegel dat ik nog niet onder ogen heb gehad. Mocht dat nog interessante inzichten opleveren, dan kom ik daar later op terug.

Volgens het korte artikel op de website komt er uit een onderzoek van de Duitse regering dat de huidige generatie studenten sterk met zichzelf ("ichbezogen") bezig is, met carrière maken en met de materiële dingen van het leven. "Sich schöne Dingen leisten können" staat voor 73 procent bovenaan de agenda van wat nastrevenswaardig is. Dat is een forse toename vergeleken met 1995, toen dat voor 31 procent het geval was.

Interesse in de publieke zaak, in de politiek, is slechts bij 45 procent aanwezig. Dat studenten links zouden zijn en zich zorgen zouden maken over het milieu, dat lijkt verleden tijd. Waren De Groenen in de negentiger jaren nog verreweg de grootste partij onder studenten, nu geven ze de voorkeur aan de twee grote centrumpartijen, de CDU en de SPD. We voeden een apolitieke, anti-intellectuele generatie op, waarschuwt een hoogleraar.

Hoe zou dat zo zijn gekomen? Wat is er gebeurd in de afgelopen halve eeuw? Je bent geneigd naar aanwijsbare oorzaken te zoeken. Maar ik moest ook denken aan dat mooie boek Shifting involvements: private interest and public action (1982) van Albert Hirschman, waarin hij overtuigend de golfbeweging van de interesse in het publieke domein laat zien. Het boek is in 2002 heruitgegeven.

Dat publieke domein van politiek en algemeen belang, daar zijn wij niet van nature in geïnteresseerd. Een gevoel van lotsverbondenheid en van morele verplichting hebben we niet als vanzelf als het om miljoenen anderen gaat die we niet persoonlijk kennen.

Onze betrokkenheid daarbij is dus niet stabiel. Sociale beïnvloeding zorgt er dan voor dat periodes van sterke en algemene interesse in de publieke zaak afgewisseld worden met tijden van algemene onverschilligheid en Ichbezogenheit.

Als dat zo is, dan kunnen we misschien binnenkort weer een algehele wending de andere kant op tegemoet zien.

Los daarvan blijft de vraag boeien hoeveel schade we de afgelopen decennia hebben gehad van die grote instroom van studenten in vakken als economie en bedrijfskunde.

zondag 26 oktober 2014

Zondagochtendmuziek - Tineke Postma, Ernst Glerum and Han Bennink Trio

We hebben nooit te klagen gehad over de kwaliteit van de Nederlandse jazzmusici. Nu is er al weer jaren onze (Friezin) Tineke Postma, die overal furore maakt, maar vooral ook in New York. Ze heeft een nieuwe CD uitgebracht, waarop ze samen met haar vroegere mentor Greg Osby speelt: Sonic Halo. Kijk hier eens naar haar boeiende agenda, waaruit ik opmaak dat ze in het voorjaar in Tivoli/Vredenburg speelt en daarna op tournee gaat met het Rein de Graaf Trio.

Dit is al weer vijf jaar geleden. Samen met twee grootheden van een vorige generatie: Ernst Glerum en Han Bennink.

donderdag 23 oktober 2014

Nieuwe stap in richting buurtzelfbeheer - pleidooi voor buurtrechten van PvdA-Kamerlid Grace Tanamal

Het zou goed zijn als mensen weer meer zelf en gezamenlijk hun lokale omgeving, dus hun dorp of buurt, inrichten en beheren. Lokale zelforganisatie dus. Zie eerder mijn bericht Wanneer is buurtzelfbeheer succesvol? Over mandeligheid, zelforganisatie en de participatiesamenleving, waarin het o.a. ging over mandeligheid als juridische vorm van gezamenlijk eigendom van openbare ruimte.

Nu is er vandaag het pleidooi van PvdA-Kamerlid Grace Tanamal voor het geven van buurtrechten aan buurtbewoners als die daar om vragen. Het AD besteedt er aandacht aan.

Wat zijn buurtrechten? Daarover kom je meer te weten op de website van het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners. Het gaat om sterk door ontwikkelingen in Engeland geïnspireerde ideeën over het geven van specifieke rechten aan buurtbewoners.

Zoals het recht om mee te mogen doen bij openbare aanbestedingen van publieke diensten, zoals " op het terrein van wijkcentra, peuterspeelzalen, groenbeheer, ouderenvervoer of het beheer en behoud van een zwembad." De bewoners hebben er dan recht op dat de sociale waarde van de zelforganisatie wordt meegewogen bij de beslissing, zoals de bevordering van een actieve, sociale en betrokken buurt.

Of het recht om te mogen beschikken over maatschappelijk vastgoed, zoals een buurthuis. Of het recht op buurtplanning, het recht dus om inbreng te hebben in de fysieke inrichting van de buurt. Denk aan Ontmoetingsplekken in de buurt: markt, overheid, zelforganisatie? In dezelfde richting gaan natuurlijk ook de pleidooien voor participatory budgeting.

Natuurlijk zullen niet alle buurten meteen aanvragers worden van zulke buurtrechten. Er zijn nogal wat hindernissen te overwinnen voordat een buurt zichzelf goed organiseert. Kijk nog even naar de voorwaarden voor zelforganisatie in dat bericht hierboven. Maar als het gebeurt waar dat het geval is, dan is dat uiterst waardevol en belangrijk.

De mogelijke voordelen liggen niet alleen op het terrein van de kwaliteit van de geleverde diensten, die wel eens beter zou kunnen zijn als de bewoners het zelf doen. Nee, de voordelen zijn vooral ook indirect.

Want zelfbeheer zal bewoners meer met elkaar in contact brengen en hun betrokkenheid bij elkaar vergroten. En onderzoek wijst uit dat dat positieve gezondheidseffecten heeft. Zie het bericht  Gezondheid en sociale omgeving (4): maakt de buurt verschil? En wat zou je denken van de kans dat je hiermee ook een bijdrage levert aan de vermindering van eenzaamheid? Denk nog even aan Peter Lovenheim.

Ook weten we dat meer contacten tussen buurtbewoners er aan bijdragen dat het algemene vertrouwen van mensen in elkaar toeneemt. En dat vertrouwen is belangrijk voor de kwaliteit van samenleven en voor de werking van de democratie.

En we weten dat kinderen beter opgroeien in buurten waarin mensen elkaar kennen en wel eens iets voor elkaar doen. Zie het bericht Sociale ontwikkeling en pro-sociaal gedrag.

Dat alles komt er op neer dat het geven van buurtrechten aan bewoners eigenlijk voor een groot deel een vorm van omwegbeleid is, beleid dus dat er op gericht is om indirect allerlei positieve effecten te bereiken, die er uit voortkomen dat mensen zich lokaal meer als een gemeenschap gedragen. Zie  Overheidsonmacht in de jeugdzorg. Een pleidooi voor omwegbeleid.

Belangrijke en ingrijpende ontwikkelingen gaan zelden snel en soepel. Maar ze moeten wel op gang komen. En dit pleidooi voor buurtrechten is een belangrijke stap.

woensdag 22 oktober 2014

Meer over de stress en de pijn van sociale afwijzing

Sociale afwijzing brengt mensen in de tegenstrijdige toestand van bewust afstand houden van anderen en onbewust juist contact zoeken. Zie het bericht Sociale afwijzing leidt tot de spagaat van afstand houden èn contact zoeken. Dat innerlijke conflict lijkt nogal stressvol.

Aanwijzingen voor stress en zelfs pijn als gevolg van sociale afwijzing komen uit eerder onderzoek. Zo is er de studie Does Rejection Hurt? An fMRI Study of Social Exclusion uit 2003, waaruit blijkt dat sociale afwijzing een hersengebied activeert dat ook actief is bij fysieke pijn. Waarbij die activiteit ook inderdaad samenhangt met het subjectief ervaren gevoel van stress en ongemakkelijkheid. Tegelijk is een ander gebied actief dat wijst op pogingen tot cognitieve verwerking, zeg maar tot het zoeken naar een verklaring.

Dat lijkt er op dat in onze evolutie de aanpassing aan een intensief sociaal leven, zoals dat in de Paleo Sociale Omgeving, tot stand kon komen door "gebruik te maken" van het al aanwezige alarmeringssysteem van de fysieke pijn. Net zo als de ervaring van fysieke pijn aanzet tot gedragsverandering en daardoor essentieel is voor overleving, heeft ook sociale pijn een waarschuwingsfunctie. Denk er om, je hebt andere mensen nodig en als ze je afwijzen, is het urgent om uit te vinden waar dat aan zou kunnen liggen en er iets aan te doen.

Later onderzoek bevestigt deze resultaten en wijst er bovendien op dat sociale afwijzing of het verlies van sociale relaties ook letterlijk ziekmakend kan zijn. Zie Social Rejection Shares Somatosensory Representations With Physical Pain (2011).

Update. Zie ook eerdere berichten over de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid, zoals Eenzaamheid maakt ziek. Maar hoe? en Door eenzaamheid meer stress, grotere kans op ontstekingen en eerder overlijden. Eenzaamheid en sociale afwijzing hangen waarschijnlijk nauw samen. Vaak zijn afgewezen maakt de kans op eenzaamheid groter. En eenzaamheid, hoe ook tot stand gekomen, zal veel samengaan met het (wel of niet terechte) gevoel door anderen te worden afgewezen of met de (wel of niet terechte) angst te zullen worden afgewezen.

dinsdag 21 oktober 2014

Sociale afwijzing leidt tot de spagaat van afstand houden èn contact zoeken

We gaan in ons dagelijks leven niet alleen maar om met vertrouwde anderen door wie we ons als vanzelfsprekend geaccepteerd voelen. Een flink deel van ons sociale leven speelt zich af in kringen van mensen waarmee we slechts een oppervlakkige band hebben. Kringen waarin het vaak onduidelijk is hoe anderen ons waarderen. We moeten er dan mee leven dat anderen ons beoordelen en dat zulke oordelen ook negatief kunnen zijn.

Kortom, in ons sociale leven kunnen we er mee te maken krijgen dat anderen ons niet zien zitten.

Wat zijn de gevolgen van het sociaal afgewezen worden? Hoe zou je reageren als anderen je niet zien staan? Als je niet bent uitgenodigd? Als je bent gepasseerd?

Het onderzoek Minimizing the Pain and Probability of Rejection. Evidence for Relational Distancing and Proximity Seeking Within Face-to-Face Interactions (betaalpoort) geeft daar enig inzicht in. Paren studenten vulden na een gesprekje een vragenlijstje in over hoe aardig ze de ander vonden en of ze het gevoel hadden wel bevriend te willen worden. En kregen daarna elkaars antwoorden te zien. Althans, in die veronderstelling verkeerden ze. Want de een werd geconfronteerd met sociale afwijzing, dus met nogal negatieve antwoorden, en de ander met sociale acceptatie, dus met positieve antwoorden.

Daarna voerden ze een, van te voren aangekondigd, gesprekje met een andere medestudent (die noch was afgewezen, noch was geaccepteerd), voorafgegaan en afgesloten met weer een vragenlijstje. De gesprekken werden bovendien gefilmd en de filmpjes, en de gesproken tekst, werden geanalyseerd.

Wat kwam daaruit? Na dat eerste gesprekje, waarna dus afwijzing of acceptatie volgde, waren degenen die waren afgewezen negatiever in hun verwachtingen van het nieuwe gesprek en onverschilliger over hoe het zou verlopen. Nadien beoordeelden ze hun gesprekspartner als minder aardig, hadden ze minder het gevoel dat het tussen hen had geklikt en dat ze betrokken waren geweest. Maar hun gesprekspartner was eigenlijk alleen opgevallen dat ze weinig kritisch waren.

En uit de analyses van de filmpjes bleek dat de sociaal afgewezenen in hun taalgebruik en onderwerpkeuze meer die van hun gesprekspartners matchten. Anders gezegd, ze waren meer bezig met te proberen met de ander op een lijn te komen, om zich aan te passen en te zoeken naar het gemeenschappelijke. Dat is interessant, want we weten dat zulk gedrag dient om nabijheid te creëren, om een band met de ander tot stand te brengen. Proximity seeking, zoals de onderzoekers dat noemen.

De combinatie van die resultaten wijst dus op een spagaat. Enerzijds waren de afgewezenen in hun verwachtingen en oordelen achteraf negatiever, afstandelijker en onverschilliger over het sociale contact. Maar anderzijds waren ze in hun feitelijke gedrag juist bezig met te proberen om contact te maken, om een band te creëren.

En dat doet sociale afwijzing dus met ons. Het reactiepatroon lijkt overeen te komen met de gevolgen van de onveilige hechtingsstijl. Op bewust niveau zijn we er op uit om afstand tot anderen te houden, uit vrees voor nieuwe afwijzing en teleurstelling. We proberen onszelf als het ware voor te houden dat we een band met anderen niet (meer) moeten nastreven.

Maar in ons onbewuste, automatische gedrag laten we daarentegen zien dat we er op uit zijn om die band met anderen juist wel tot stand te brengen, om de sociale afstand te verkleinen.

Een vervelende spagaat dus. En als je daar over nadenkt, dan is die spagaat er misschien niet alleen als we daadwerkelijk zijn afgewezen, maar ook als er alleen maar het risico is van afgewezen te worden. Dus in al die contacten waarin er geen of maar weinig vertrouwdheid is.

We weten dan niet waar we aan toe zijn. En denken dan dat we maar beter wat afstand kunnen houden. Terwijl ons gedrag laat zien dat we die afstand juist zouden willen overbruggen.

Een groot deel van ons sociale leven zou dus een worsteling zijn met afstand houden en contact zoeken. Daar zit wat in, lijkt me.