donderdag 24 maart 2016

Wat leert ons een biologische antropologie van de Bijbel? - 4 - Afscheid uit het paradijs: het leven een geploeter

Van Schaik en Michel sluiten hoofdstuk 1 (Adam en Eva: de echte zondeval van de mens) van hun boek Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel af met een samenvatting van wat mensen werkelijk bezighield ten tijde van en na de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw. Zie hier, hier en hier voor de vorige berichten.

Wat mensen in ieder geval niet bezighield was het probleem van goed en kwaad. De moraal was er immers al. Die was evolutionair en cultureel ontstaan als antwoord op de uitdagingen van het jagers-verzamelaarsbestaan. De onderlinge afhankelijkheid maakte delen, samenwerking en onderlinge harmonie noodzakelijk. De moraal zoals wij die nu ook nog kennen (vrijgevigheid, elkaar bijstaan, rechtvaardigheid, erkenning van elkaars autonomie) was aanwezig toen de landbouw begon.

En precies die combinatie van moraal en landbouw schiep de problemen, nieuwe problemen dus, die aanleiding gaven tot nieuwe verhalen, de Bijbelverhalen. In die verhalen zijn er volgens Van Schaik en Michel steeds drie thema's:
verbazing dat het leven zo'n geploeter is; problemen met het accepteren van bezit; en het merkwaardige feit dat vrouwen ondergeschikt moeten zijn aan mannen.
Waarom was het leven nu ineens "zo'n geploeter"? (Over bezit en de ondergeschiktheid van vrouwen in het volgende bericht.)  Omdat het beoefenen van landbouw, althans in het begin, meer inspanning vereiste voor hetzelfde aantal calorieën. Omdat de bestaanszekerheid afnam, want oogsten konden mislukken. En land en opbrengsten moesten worden verdedigd (denk aan dat thema van het bezit). En door de verandering van dieet en door het samenleven met huisdieren ontstonden gezondheidsproblemen en epidemieën.

Doordat alles verslechterde de algemene gezondheidstoestand, zich uitend in een korter leven en in een geringere lichaamslengte. En dat leidde weer tot het fenomeen van de geboortepijnen:
Tot op heden is onopgemerkt gebleven dat de Bijbel gelijk heeft wanneer hij de geboortepijnen presenteert als een fenomeen dat verklaring behoeft. Ze zijn namelijk geen normaliteit: in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mens gaat het om een betrekkelijk recent verschijnsel en dus een mismatch-fenomeen. Met de komst van de landbouw werden de vrouwen als gevolg van moeilijke leefomstandigheden en ziektes kleiner, maar de grootte van de kinderen (met name de omvang van het hoofd) bleef min of meer gelijk. Dat verzwaarde de weg door het geboortekanaal en vergrootte de pijnen en risico's bij de geboorte.
Waarop een verwijzing volgt naar paleodemografische analyses die aantonen dat de perinatale mortaliteit bij de eerste landbouwers hoger was dan bij de jagers-verzamelaars.

Dat het leven een geploeter werd en dat vrouwen in pijn kinderen moesten baren, moest dus als het ware in verhalen worden gerechtvaardigd. Het was maar beter om het te accepteren, want wat kon je er aan doen? Dus dook er in die verhalen een God op, in wier oordeel je je nu eenmaal moest schikken. Later, niet in het paradijsverhaal, duikt in dat verband de zondeval op.

Geen opmerkingen: