maandag 20 november 2017

Toename van aanhang van populistische rechtse partijen hangt samen met toename van ervaren sociale daling

Waardoor is het succes van populistisch rechts-extremistische partijen in de laatste decennia zo toegenomen? We hebben gezien dat de toegenomen bestaansonzekerheid, onder meer als gevolg van gemaakte politieke keuzes, een belangrijke rol moet hebben gespeeld. Zie Heeft de, politiek gemotiveerde, toename van bestaansonzekerheid de tegenstellingen aangewakkerd? voor een overzicht van onderzoek.

Er lijkt nu een stroom van onderzoek op gang te komen die met deze verklaring overeenkomt. Zo is er nu het onderzoek The politics of social status: economic and cultural roots of the populist right dat erop wijst dat de toename van mensen die zichzelf een lage sociale status toekennen (de zogenaamde subjectieve sociale status) een bijdrage heeft geleverd aan de toegenomen aanhang van populistisch rechtse partijen.

Allereerst: dat die aanhang is toegenomen, blijkt uit het plaatje hieronder.


Je ziet vanaf 1980 het gemiddelde percentage kiezers die een populistisch rechtse partij stemden in Europese democratische landen. En je ziet dus de toename van minder dan 2 procent in 1980 naar 12 procent in 2016.

Wat is hier gebeurd? De onderzoekers vermoedden dat een deel van de verklaring erin gelegen is dat mensen met meer "statusangst" meer geneigd zijn op populistisch rechts te stemmen en in lijn daarmee vijandiger staan tegenover immigranten en tegenover de heersende politici die in hun ogen beter voor zichzelf zorgen dan voor de gewone man. Die statusangst meten ze af aan die subjectieve sociale status, waarbij ze verwachten dat de angst voor sociale daling het grootst is bij de groep die zich net even boven de bodem bevindt.

Om dat te onderzoeken analyseerden ze de gegevens van het International Social Survey Program (ISSP). Die gegevens zijn beschikbaar over de jaren 1987, 1992, 1999, 2004, 2009 en 2014 voor het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Verenigde Staten, Australië, Polen, Zweden, Noorwegen, Slovenië, Tsjechië en Hongarije. Die subjectieve sociale status werd vastgesteld met de vraag "In onze maatschappij staan sommige groepen bovenaan en andere onderaan. Als u aan uzelf denkt, waar zou u zich plaatsen op een schaal van 1 tot 10?"

In het plaatje hieronder zie je, voor een van die landen (Denemarken), het verband afgebeeld tussen die subjectieve sociale status (horizontale as) en de kans om op een populistisch rechtse partij te stemmen (verticale as). Je ziet een grotere kans bij een lagere sociale status, met inderdaad de (kleine) kromming, die erop wijst dat die kans het grootst is even boven de allerlaagste sociale status. (Gecontroleerd werd voor beroep, opleiding, inkomen en werkend/werkloos.)


Er is dus inderdaad een verband tussen subjectieve sociale status (als proxy voor statusangst) en het sympathiseren met populistisch rechts.

Klopt het dan dat tussen 1987 en 2014 ook inderdaad de toename van mensen met een lage subjectieve sociale status verantwoordelijk kan worden gehouden voor het toegenomen succes van populistisch rechtse partijen?

Ja, daar zijn aanwijzingen voor. Want de onderzoekers laten zien dat in bijna alle twaalf landen de subjectieve sociale status van mannen zonder een hogere opleiding is afgenomen. Onder de lager- en middelbaar opgeleiden is er dus een proces geweest van ervaren sociale daling. Zie het plaatje hieronder.

De zwarte staafjes staan voor 1990 of daaromtrent en de grijze voor 2014. Hongarije (HU) is de uitzondering op het patroon.

Geen opmerkingen: